Dutch
Detailed Translations for seponeren from Dutch to Spanish
seponeren:
-
seponeren (afzien van rechtsvervolging)
Conjugations for seponeren:
o.t.t.
- seponeer
- seponeert
- seponeert
- seponeren
- seponeren
- seponeren
o.v.t.
- seponeerde
- seponeerde
- seponeerde
- seponeerden
- seponeerden
- seponeerden
v.t.t.
- heb geseponeerd
- hebt geseponeerd
- heeft geseponeerd
- hebben geseponeerd
- hebben geseponeerd
- hebben geseponeerd
v.v.t.
- had geseponeerd
- had geseponeerd
- had geseponeerd
- hadden geseponeerd
- hadden geseponeerd
- hadden geseponeerd
o.t.t.t.
- zal seponeren
- zult seponeren
- zal seponeren
- zullen seponeren
- zullen seponeren
- zullen seponeren
o.v.t.t.
- zou seponeren
- zou seponeren
- zou seponeren
- zouden seponeren
- zouden seponeren
- zouden seponeren
en verder
- ben geseponeerd
- bent geseponeerd
- is geseponeerd
- zijn geseponeerd
- zijn geseponeerd
- zijn geseponeerd
diversen
- seponeer!
- seponeert!
- geseponeerd
- seponerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze