Noun | Related Translations | Other Translations |
dejar
|
|
afstappen; afzien van; neerzetten
|
desaparecer
|
|
afsterven; tenietgaan; uitvallen; wegvallen
|
fallecer
|
|
uitvallen; wegvallen
|
fallecimiento
|
heengaan; vertrekken
|
dood; overlijden; sterfgeval; sterfte; verscheiden
|
largarse
|
|
inrukken; ophoepelen
|
marcha
|
heengaan; vertrekken
|
actie; beloop; beweging; ceremonie; doorgang; doorloop; doping; gang; gangpad; gebaar; gehaastheid; gezwindheid; haast; haastigheid; ijl; lichaamsbeweging; omhaal; opmars; optocht; overijling; passage; pep; pepmiddel; plechtigheid; plichtpleging; processie; protestbijeenkomst; publieke betoging; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; ronde; schielijkheid; snelheid; spoed; staatsie; stoet; tempo; tournee; vaart; vliegreis; vliegtocht; vlotheid; vlucht; vlugheid; voortgang; wandelsport
|
marcharse
|
|
opbreken
|
morirse
|
|
creperen; wegsterven
|
salidas
|
heengaan; vertrekken
|
geestige gezegdes; uitgangen; uitwegen
|
salir
|
heengaan; vertrekken
|
vertrekken; weggaan
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
abandonar
|
afreizen; doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
|
aangeven; afbreken; afhaken; afkijken; afvallen; afzeggen; afzien van; afzien van rechtsvervolging; declareren; ermee uitscheiden; eruitstappen; in de steek laten; inschrijven; intekenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; opgeven; ophouden; seponeren; spieken; staken; stoppen; tornen; uithalen; uitscheiden; uittrekken; verlaten
|
adormecerse
|
doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden
|
indommelen; indutten; insluimeren; wegzakken
|
adormilarse
|
doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden
|
luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven
|
agotar
|
afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
|
afmatten; moe maken; opeten; opteren; opvreten; slopen; uitputten; verdorsten; vermoeien; vreten
|
alejarse de
|
afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
|
|
caer
|
bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
|
afleggen; afzien van rechtsvervolging; bezwijken; breken; buitelen; duikelen; het onderspit delven; kapot gaan; kelderen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; seponeren; sneuvelen; sodemieteren; strijd verliezen; stuk gaan; ten onder gaan; ten val komen; tenondergaan; vallen; vergaan; zakken
|
cesar
|
heengaan; verlaten; vertrekken
|
aftreden; halt houden; hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; terugtrekken; tot staan brengen; uittreden
|
correrse
|
afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
|
in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien
|
dejar
|
heengaan; verlaten; vertrekken
|
achterlaten; afhaken; aflaten; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; bevrijden; droppen; ergens loslaten; eruitstappen; hooghouden; iemand iets nalaten; in de hoogte houden; in de steek laten; in vrijheid stellen; laten; laten uitstappen; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; nalaten; omhooghouden; opgeven; ophouden; overlaten; permitteren; stoppen; toelaten; tornen; uithalen; uittrekken; van de boeien ontdoen; verlaten; vermaken; veronachtzamen; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
|
desaparecer
|
bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
|
aanrekenen; aanwrijven; achteruitgaan; afnemen; declineren; doorleven; doorstaan; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; minder worden; missen; verdragen; verduren; verdwijnen; verhuizen; verkassen; vermissen; verteren
|
dormirse
|
doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden
|
verslapen
|
dormitarse
|
doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden
|
|
fallecer
|
bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen
|
doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven
|
irse
|
afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken
|
afreizen; de plaat poetsen; ervandoor gaan; hem smeren; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich verwijderen
|
irse de viaje
|
afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
|
afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
|
largarse
|
afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken
|
de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; hem smeren; inrukken; met de noorderzon vertrekken; naar de vijand overlopen; opdonderen; opflikkeren; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oprotten; wegscheren; zich uit de voeten maken; zich wegscheren
|
marcharse
|
afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken
|
aanbinden; aanknopen; afreizen; beginnen; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; hem smeren; lopend weggaan; met de noorderzon vertrekken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken
|
morir
|
bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen
|
afleggen; besterven; besterven van angst; bezwijken; breken; doodgaan; het onderspit delven; in de oorlog omkomen; kapot gaan; kapotgaan; omkomen; ondergaan; ophouden te bestaan; overlijden; sneuvelen; sterven; stuk gaan; te gronde gaan; ten ondergaan; tenondergaan; uitsterven
|
morirse
|
bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen
|
creperen; hongeren; hongerlijden; verhongeren; verrekken; zieltogen
|
partir
|
afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; doorsnijden; in tweeën houwen; klieven; kloven; reizen; rondreizen; scheiden; splitsen; trekken; uit elkaar halen; uiteenhalen; van wal gaan; van wal steken; zwerven
|
perecer
|
bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
|
doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven; verongelukken
|
retirarse
|
heengaan; verlaten; vertrekken
|
achteruitdeinzen; achteruitgaan; afhaken; afkoppelen; aftreden; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslag nemen; op de achtergrond treden; opgeven; ophouden; stoppen; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugtrekken; terugwijken; tornen; uithalen; uittreden; uittrekken; zich terugtrekken
|
salir
|
afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken
|
afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; geraken; geschikt zijn; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opgeven; ophouden; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; stoppen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
|
zarpar
|
afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
|
afvaren; blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; schreeuwen; uitvaren; uitvaren tegen; van wal gaan; vloeken
|
Other | Related Translations | Other Translations |
salir
|
|
uitkomen; uitstromen
|