Dutch

Detailed Translations for grauw from Dutch to French

grauw:

grauw [de ~ (m)] noun

  1. de grauw (gepeupel; plebs; rapaille)
    la racaille; la plèbe; la canaille; la populace; le bas peuple; la foule
  2. de grauw (snauw; grom)
    le grognement; le grondement

Translation Matrix for grauw:

NounRelated TranslationsOther Translations
bas peuple gepeupel; grauw; plebs; rapaille gajes; geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot
canaille gepeupel; grauw; plebs; rapaille achterbaks persoon; bocht; boef; boefjes; broeden; canaille; deugnieten; eikel; ellendeling; etter; etterbak; fielt; gajes; geboefte; gebroed; gemenerik; gespuis; geteisem; gladakkers; guiten; hoerenjong; hond; hondsvot; klier; klootzak; kreng; kuttenkop; loeder; lul; mispunt; naarling; picaro; pleurislijder; pleurislijer; ploert; rotzak; schavuit; schavuiten; schelm; schobbejak; schoelje; schoft; schorriemorrie; schurk; slechte drank; smeerlap; smiecht; smiek; stinkerd; stuk ongeluk; tuig; uitschot; uitvaagsel
foule gepeupel; grauw; plebs; rapaille bende; berg; boel; broeden; drom; drukte; geboefte; gebroed; gedrang; gespuis; groep mensen; grote menigte; heleboel; hoop; horde; kluit; kudde; massa; menigte; mensenmassa; schaar; schare; schorriemorrie; toeloop; toevloed; troep; tuig; uitschot; veel mensen; volksmenigte
grognement grauw; grom; snauw gebrom; gegrom; gejammer; geklaag; geknor; gelamenteer; gemopper; knor
grondement grauw; grom; snauw bonzen; daveren; denderen; donderen; dreun; dreunen; gebrom; gebrul; gebulder; gedreun; gegrom; gejammer; geklaag; geknor; gelamenteer; geloei; gemopper; geraas; geronk; gesnurk; klap; knal; kwak; loeien van de wind; ontlading; plotselinge uitbarsting; rommeling; smak; smakken; smakkend eten; uitbarsting; vulkaanuitbarsting
lâche groentje; lafaard; lafbek; melkmuil
mélancolique melancholicus
pessimiste pessimist; pessimisten; piekeraar; tobber; zwartkijker; zwartkijkers
plèbe gepeupel; grauw; plebs; rapaille broeden; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; geteisem; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
populace gepeupel; grauw; plebs; rapaille broeden; canaille; geboefte; gebroed; gespuis; janhagel; klootjesvolk; schorriemorrie; tuig; uitschot
racaille gepeupel; grauw; plebs; rapaille broeden; canaille; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; geteisem; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
abattu grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedrukt; doodgeschoten; gedrukt; geëxecuteerd; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
affligé grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedroefd; bedrukt; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; diepbedroefd; droef; droevig; excessief; extreem; gedrukt; heel erg; hogelijk; kommervol; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; ten zeerste; teneergeslagen; terneergeslagen; uitermate; uiterst; verdrietig; vol met zorgen; zeer
blafard grauw; vaal bleek; bleek van gelaatskleur; doodsbleek; flauw; flets; lijkbleek; lijkwit; pips; sneeuwwit; spierwit; verschoten; wit
blême grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos blank; bleek; bleek van gelaatskleur; boosaardig; dof; doodsbleek; flauw; flets; flodderig; grauwkleurig; grijs; kleurloos; lijkbleek; lijkwit; mat; morsig; niet helder; ongekleurd; ongelakt; pips; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; sneeuwwit; spierwit; verschoten; verveloos; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; wit
décoloré grauw; vaal bleek; flauw; flets; verschoten; verveloos
découragé grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos mismoedig; mistroostig; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
déprimé grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedrukt; gedeprimeerd; gedrukt; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
désolant grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos akelig; beroerd; ellendig; misselijk; naar; naargeestig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; somber
gris grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos aangeschoten; beneveld; beschonken; bezopen; blank; bleek; boosaardig; dronken; druilerig; flodderig; grauwkleurig; grijs; grijsharig; halfdronken; kleurloos; ladderzat; laveloos; miezerig; morsig; ongekleurd; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; smoordronken; stomdronken; straalbezopen; teut; tipsy; toeter; vies; viezig; voddig; vuil; vuil grijs; vunzig; zat
grisâtre grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos asgrauw; boosaardig; flodderig; grauwkleurig; grijs; grijsachtig; grijzig; lijkbleek; lijkwit; morsig; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; vaal; vies; viezig; voddig; vuil; vuil grijs; vunzig
incolore grauw; vaal blank; bleek; kleurloos; ongekleurd
livide grauw; vaal bleek; doodsbleek; flauw; flets; lijkbleek; lijkwit; pips; sneeuwwit; spierwit; verschoten; wit
lâche grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bleekjes; krukkig; onbeholpen; onedelmoedig; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; wee; ziekelijk; zwak
lâchement grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
maussade grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedrukt; beklagend; brommerig; chagrijnig; druilerig; gedrukt; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; miezerig; mismoedig; mistroostig; moedeloos; mopperig; naargeestig; narrig; neerslachtig; negatief; nors; nurks; ongeanimeerd; pessimistisch; sikkeneurig; slecht gehumeurd; somber; stuurs; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; wrevelig; zeurderig; zwaarmoedig
morne grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos afgezaagd; akelig; bedrukt; beroerd; doods; droefgeestig; eentonig; ellendig; gedrukt; melancholisch; melancholische; mismoedig; misselijk; mistroostig; moedeloos; monotoon; naar; naargeestig; neerslachtig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; pessimistisch; saai; slaapverwekkend; somber; suf; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vervelend; verveloos; zwaarmoedig
morose grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos akelig; bedroefd; bedrukt; beroerd; droef; droefgeestig; droevig; ellendig; gedrukt; kommervol; melancholisch; melancholische; mismoedig; misselijk; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; narrig; neerslachtig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; pessimistisch; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vol met zorgen; zwaarmoedig
mélancolique grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos droefgeestig; kommervol; melancholiek; melancholisch; melancholische; misselijk; naar; onpasselijk; onwel; vol met zorgen; weemoedig; zwartgallig
neutre grauw; vaal afzijdig; anoniem; gedeodoreerd; geslachtloos; geurloos; indifferent; laconiek; lauw; naamloos; neutraal; ongevoelig; ongeïnteresseerd; onverschillig; onzijdig; reukloos
pessimiste grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedrukt; gedrukt; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; piekerig; teneergeslagen; terneergeslagen; tobberig; verdrietig; zwaartillend
peu aimable grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos afstotend; lelijk; onaantrekkelijk; onaardig; onhartelijk; onhebbelijk; onverdraagzaam; onvriendelijk; onwelwillend
peu attrayant grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos afstotend; lelijk; onaantrekkelijk; onbehaaglijk; ongezellig
peu intime grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos onbehaaglijk; ongezellig
pâle grauw; vaal blank; bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; ongelakt; pips; verschoten; wit; wit van huidskleur
sans couleur grauw; vaal blank; bleek; kleurloos; ongekleurd; verveloos
sans joie grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos onbehaaglijk; ongezellig
sombre grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedroefd; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; donker; doods; droef; droefgeestig; droevig; duister; excessief; extreem; grauwkleurig; grijs; heel erg; hogelijk; kommervol; melancholisch; melancholische; naar; naargeestig; onverlicht; rouwig; somber; ten zeerste; treurig; triest; troosteloos; uitermate; uiterst; verdrietig; vol met zorgen; zeer; zwaarmoedig; zwartgallig
terne grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos afstompend; beslagen; bleek; boosaardig; daas; dof; dood; eentonig; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; futloos; geestdodend; geesteloos; gemakkelijk; gematteerd; glansloos; grauwkleurig; grijs; lamlendig; levenloos; licht; lusteloos; makkelijk; mat; morsig; niet bezield; niet helder; niet moeilijk; niet uitbundig; onbezield; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; saai; simpel; slap; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; soezerig; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; verschoten; versuft; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
triste grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedroefd; bedrukt; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; droef; droefgeestig; droevig; excessief; extreem; gedrukt; heel erg; hogelijk; kommervol; melancholisch; melancholische; mismoedig; moedeloos; naar; naargeestig; onbehaaglijk; ongezellig; pessimistisch; smartelijk; somber; ten zeerste; terneergeslagen; triest; troosteloos; uitermate; uiterst; verdrietig; verdrietig makend; vol met zorgen; zeer; zwaarmoedig
tristement grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; excessief; extreem; heel erg; hogelijk; onbehaaglijk; ongezellig; ten zeerste; uitermate; uiterst; zeer
ténébreux grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos donker; duister; onverlicht

Related Words for "grauw":


Wiktionary Translations for grauw:

grauw
adjective
  1. donkergrijs, kleurloos
grauw
adjective
  1. De couleur grise

Cross Translation:
FromToVia
grauw gris gray — dreary, gloomy
grauw gris grauohne Steigerung: Farbe, Mischung aus schwarz und weiß
grauw triste grauübertragen: trist

grauw form of grauwen:

grauwen verb (grauw, grauwt, grauwde, grauwden, gegrauwd)

  1. grauwen (snauwen)
    rabrouer
    • rabrouer verb (rabroue, rabroues, rabrouons, rabrouez, )

Conjugations for grauwen:

o.t.t.
  1. grauw
  2. grauwt
  3. grauwt
  4. grauwen
  5. grauwen
  6. grauwen
o.v.t.
  1. grauwde
  2. grauwde
  3. grauwde
  4. grauwden
  5. grauwden
  6. grauwden
v.t.t.
  1. heb gegrauwd
  2. hebt gegrauwd
  3. heeft gegrauwd
  4. hebben gegrauwd
  5. hebben gegrauwd
  6. hebben gegrauwd
v.v.t.
  1. had gegrauwd
  2. had gegrauwd
  3. had gegrauwd
  4. hadden gegrauwd
  5. hadden gegrauwd
  6. hadden gegrauwd
o.t.t.t.
  1. zal grauwen
  2. zult grauwen
  3. zal grauwen
  4. zullen grauwen
  5. zullen grauwen
  6. zullen grauwen
o.v.t.t.
  1. zou grauwen
  2. zou grauwen
  3. zou grauwen
  4. zouden grauwen
  5. zouden grauwen
  6. zouden grauwen
diversen
  1. grauw!
  2. grauwt!
  3. gegrauwd
  4. grauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for grauwen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
rabrouer grauwen; snauwen afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen; uitvallen tegen

Related Words for "grauwen":