Dutch
Detailed Translations for vomeren from Dutch to Spanish
vomeren:
Conjugations for vomeren:
o.t.t.
- vomeer
- vomeert
- vomeert
- vomeren
- vomeren
- vomeren
o.v.t.
- vomeerde
- vomeerde
- vomeerde
- vomeerden
- vomeerden
- vomeerden
v.t.t.
- heb gevomeerd
- hebt gevomeerd
- heeft gevomeerd
- hebben gevomeerd
- hebben gevomeerd
- hebben gevomeerd
v.v.t.
- had gevomeerd
- had gevomeerd
- had gevomeerd
- hadden gevomeerd
- hadden gevomeerd
- hadden gevomeerd
o.t.t.t.
- zal vomeren
- zult vomeren
- zal vomeren
- zullen vomeren
- zullen vomeren
- zullen vomeren
o.v.t.t.
- zou vomeren
- zou vomeren
- zou vomeren
- zouden vomeren
- zouden vomeren
- zouden vomeren
diversen
- vomeer!
- vomeert!
- gevomeerd
- vomerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vomeren:
Wiktionary Translations for vomeren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vomeren | → dar; devolver; causar | ↔ rendre — remettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir. |
• vomeren | → vomitar; escupir; esputar; expectorar | ↔ vomir — rejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac. |