Dutch

Detailed Translations for neerkwakken from Dutch to Spanish

neerkwakken:


Translation Matrix for neerkwakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
arrojar gesmijt
lanzar gesmijt; omhoog werpen; opwerpen
VerbRelated TranslationsOther Translations
arrojar kwakken; neerkwakken; smakken afsmijten; afwerpen; begeleiden; braken; deinen; deponeren; golven; keilen; kotsen; leiden; meevoeren; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerleggen; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; op de grond gooien; overgeven; smijten; spugen; uitbraken; uitgooien; uitwerpen; voeren; vomeren; wankelen; weggooien; wegsmijten; wisselen; zwaaien
caer estrepitosamente kwakken; neerkwakken; smakken
darse un batacazo kwakken; neerkwakken; smakken
detonar kwakken; neerkwakken; smakken knallen
echar rayos kwakken; neerkwakken; smakken
estallar kwakken; neerkwakken; smakken aan stukken springen; aanleren; afsnauwen; barsten; breken; eigen maken; exploderen; klappen; knallen; leren; losbarsten; losbranden; losbreken; losspringen; met opzet kapotmaken; neerploffen; ontploffen; openbranden; openspringen; oppikken; opsteken; over iets springen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten; uitvallen tegen; vanaf springen; verwerven
lanzar kwakken; neerkwakken; smakken aankaarten; aanknopen; aansnijden; afschieten; afsmijten; afvuren; afwerpen; afzien van rechtsvervolging; entameren; gesprek aanknopen; jonassen; lanceren; laten zien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neerwerpen; omhooggooien; omlaag werpen; op de markt brengen; openen; opgooien; opperen; opwerpen; poneren; schieten; schoten lossen; seponeren; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; uitgeven; uitgooien; uitwerpen; vuren
petardear kwakken; neerkwakken; smakken knakken; knapperen; knetteren
tronar kwakken; neerkwakken; smakken blaffen; brullen; bulderen; daveren; echoën; foeteren; galmen; knallen; met krachtige stem zingen; resoneren; schallen; schreeuwen; vloeken; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen