Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. voorbijrijden:


Dutch

Detailed Translations for voorbijrijden from Dutch to Swedish

voorbijrijden:

voorbijrijden verb (rijd voorbij, rijdt voorbij, reed voorbij, reden voorbij, voorbij gereden)

  1. voorbijrijden (passeren; voorbijgaan; inhalen)
    passera; gå igenom; gå förbi
    • passera verb (passerar, passerade, passerat)
    • gå igenom verb (går igenom, gick igenom, gått igenom)
    • gå förbi verb (går förbi, gick förbi, gått förbi)

Conjugations for voorbijrijden:

o.t.t.
  1. rijd voorbij
  2. rijdt voorbij
  3. rijdt voorbij
  4. rijden voorbij
  5. rijden voorbij
  6. rijden voorbij
o.v.t.
  1. reed voorbij
  2. reed voorbij
  3. reed voorbij
  4. reden voorbij
  5. reden voorbij
  6. reden voorbij
v.t.t.
  1. ben voorbij gereden
  2. bent voorbij gereden
  3. is voorbij gereden
  4. zijn voorbij gereden
  5. zijn voorbij gereden
  6. zijn voorbij gereden
v.v.t.
  1. was voorbij gereden
  2. was voorbij gereden
  3. was voorbij gereden
  4. waren voorbij gereden
  5. waren voorbij gereden
  6. waren voorbij gereden
o.t.t.t.
  1. zal voorbijrijden
  2. zult voorbijrijden
  3. zal voorbijrijden
  4. zullen voorbijrijden
  5. zullen voorbijrijden
  6. zullen voorbijrijden
o.v.t.t.
  1. zou voorbijrijden
  2. zou voorbijrijden
  3. zou voorbijrijden
  4. zouden voorbijrijden
  5. zouden voorbijrijden
  6. zouden voorbijrijden
diversen
  1. rijd voorbij!
  2. rijdt voorbij!
  3. voorbij gereden
  4. voorbijrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voorbijrijden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
gå förbi inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden aflopen; doorvaren; overwaaien; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijlopen; voorbijtrekken
gå igenom inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden binnen gaan; doornemen; doorzoeken; erdoor gaan; overheen gaan; penetreren; reviseren
passera inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden aflopen; doorreizen; slagen voor; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan