Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. schors:
  2. schorsen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for schors from Dutch to Swedish

schors:

schors [de ~] noun

  1. de schors (bast)
    bark
  2. de schors (bast)
    skälla
  3. de schors (stukje schors)

Translation Matrix for schors:

NounRelated TranslationsOther Translations
bark bast; schors boomschors
barkstycke schors; stukje schors
skälla bast; schors
VerbRelated TranslationsOther Translations
skälla blaffen; keffen

Related Words for "schors":


Wiktionary Translations for schors:

schors
noun
  1. buitenste laag van planten en bomen

Cross Translation:
FromToVia
schors bark bark — exterior covering of a tree
schors bark écorce — Partie superficielle et protectrice des arbres et des végétaux

schors form of schorsen:

schorsen verb (schors, schorst, schorste, schorsten, geschorst)

  1. schorsen (suspenderen)
    suspendera; utesluta; upphäva
    • suspendera verb (suspenderar, suspenderade, suspenderat)
    • utesluta verb (uteslutar, uteslutade, uteslutat)
    • upphäva verb (upphävar, upphävade, upphävat)

Conjugations for schorsen:

o.t.t.
  1. schors
  2. schorst
  3. schorst
  4. schorsen
  5. schorsen
  6. schorsen
o.v.t.
  1. schorste
  2. schorste
  3. schorste
  4. schorsten
  5. schorsten
  6. schorsten
v.t.t.
  1. heb geschorst
  2. hebt geschorst
  3. heeft geschorst
  4. hebben geschorst
  5. hebben geschorst
  6. hebben geschorst
v.v.t.
  1. had geschorst
  2. had geschorst
  3. had geschorst
  4. hadden geschorst
  5. hadden geschorst
  6. hadden geschorst
o.t.t.t.
  1. zal schorsen
  2. zult schorsen
  3. zal schorsen
  4. zullen schorsen
  5. zullen schorsen
  6. zullen schorsen
o.v.t.t.
  1. zou schorsen
  2. zou schorsen
  3. zou schorsen
  4. zouden schorsen
  5. zouden schorsen
  6. zouden schorsen
en verder
  1. ben geschorst
  2. bent geschorst
  3. is geschorst
  4. zijn geschorst
  5. zijn geschorst
  6. zijn geschorst
diversen
  1. schors!
  2. schorst!
  3. geschorst
  4. schorsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schorsen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
suspendera schorsen; suspenderen
upphäva schorsen; suspenderen herroepen; te niet doen; terugroepen
utesluta schorsen; suspenderen bannen; bezweren; buitensluiten; uitbannen; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; uitzonderen; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen; weglaten

Related Words for "schorsen":


Related Translations for schors