Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. kaak:
  2. kaken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kaak from Dutch to Swedish

kaak:

kaak [de ~] noun

  1. de kaak (schandpaal)
  2. de kaak (scheepsbeschuit)

Translation Matrix for kaak:

NounRelated TranslationsOther Translations
schavottering kaak; schandpaal
skampåle kaak; schandpaal
skeppsbulle kaak; scheepsbeschuit

Related Words for "kaak":


Related Definitions for "kaak":

  1. bot waar je tanden en kiezen in zitten1
    • hij kreeg bij het vechten een klap tegen zijn kaak1

Wiktionary Translations for kaak:

kaak
noun
  1. een houten of stenen podest, waarop de te straffen misdadigers tentoon werden gesteld

Cross Translation:
FromToVia
kaak käke jaw — bone of the jaw
kaak kind joue — Partie du visage
kaak käft mâchoirechacun des deux parties osseuses de la bouche dans lesquelles les dents enchâsser.

kaken:

kaken verb (kaak, kaakt, kaakte, kaakten, gekaakt)

  1. kaken (vis kaken; uitsnijden)
    bota
    • bota verb (botar, botade, botat)

Conjugations for kaken:

o.t.t.
  1. kaak
  2. kaakt
  3. kaakt
  4. kaken
  5. kaken
  6. kaken
o.v.t.
  1. kaakte
  2. kaakte
  3. kaakte
  4. kaakten
  5. kaakten
  6. kaakten
v.t.t.
  1. heb gekaakt
  2. hebt gekaakt
  3. heeft gekaakt
  4. hebben gekaakt
  5. hebben gekaakt
  6. hebben gekaakt
v.v.t.
  1. had gekaakt
  2. had gekaakt
  3. had gekaakt
  4. hadden gekaakt
  5. hadden gekaakt
  6. hadden gekaakt
o.t.t.t.
  1. zal kaken
  2. zult kaken
  3. zal kaken
  4. zullen kaken
  5. zullen kaken
  6. zullen kaken
o.v.t.t.
  1. zou kaken
  2. zou kaken
  3. zou kaken
  4. zouden kaken
  5. zouden kaken
  6. zouden kaken
en verder
  1. is gekaakt
diversen
  1. kaak!
  2. kaakt!
  3. gekaakt
  4. kakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kaken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bota kaken; uitsnijden; vis kaken cureren; genezen; gezond maken; verstellen

Related Words for "kaken":


Related Translations for kaak