Summary
Dutch
Detailed Translations for afdalen from Dutch to Swedish
afdalen:
-
afdalen (neerdalen; landen; neerkomen; naar beneden komen; naar beneden dalen; omlaagkomen)
-
afdalen (naarbeneden glijden)
Conjugations for afdalen:
o.t.t.
- daal af
- daalt af
- daalt af
- dalen af
- dalen af
- dalen af
o.v.t.
- daalde af
- daalde af
- daalde af
- daalden af
- daalden af
- daalden af
v.t.t.
- ben afgedaald
- bent afgedaald
- is afgedaald
- zijn afgedaald
- zijn afgedaald
- zijn afgedaald
v.v.t.
- was afgedaald
- was afgedaald
- was afgedaald
- waren afgedaald
- waren afgedaald
- waren afgedaald
o.t.t.t.
- zal afdalen
- zult afdalen
- zal afdalen
- zullen afdalen
- zullen afdalen
- zullen afdalen
o.v.t.t.
- zou afdalen
- zou afdalen
- zou afdalen
- zouden afdalen
- zouden afdalen
- zouden afdalen
diversen
- daal af!
- daalt af!
- afgedaald
- afdalende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afdalen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
nergång | afdalen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
glida av | afdalen; naarbeneden glijden | slippen; uitglijden |
glida ner | afdalen; naarbeneden glijden | afglijden; eraf glijden; naar beneden glijden; neerglijden; omlaag glijden; omlaagglijden |
komma ner | afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen | landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen |
åka ner | afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen |
External Machine Translations: