Dutch
Detailed Synonyms for verkorten in Dutch
verkorten:
-
verkorten
-
verkorten
Conjugations for verkorten:
o.t.t.
- verkort
- verkort
- verkort
- verkorten
- verkorten
- verkorten
o.v.t.
- verkortte
- verkortte
- verkortte
- verkortten
- verkortten
- verkortten
v.t.t.
- heb verkort
- hebt verkort
- heeft verkort
- hebben verkort
- hebben verkort
- hebben verkort
v.v.t.
- had verkort
- had verkort
- had verkort
- hadden verkort
- hadden verkort
- hadden verkort
o.t.t.t.
- zal verkorten
- zult verkorten
- zal verkorten
- zullen verkorten
- zullen verkorten
- zullen verkorten
o.v.t.t.
- zou verkorten
- zou verkorten
- zou verkorten
- zouden verkorten
- zouden verkorten
- zouden verkorten
diversen
- verkort!
- verkort!
- verkort
- verkortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
verkorten