Dutch
Detailed Synonyms for uitdelen in Dutch
uitdelen:
-
uitdelen
-
uitdelen
-
uitdelen
– iedereen er wat van geven 1
Conjugations for uitdelen:
o.t.t.
- deel uit
- deelt uit
- deelt uit
- delen uit
- delen uit
- delen uit
o.v.t.
- deelde uit
- deelde uit
- deelde uit
- deelden uit
- deelden uit
- deelden uit
v.t.t.
- heb uitgedeeld
- hebt uitgedeeld
- heeft uitgedeeld
- hebben uitgedeeld
- hebben uitgedeeld
- hebben uitgedeeld
v.v.t.
- had uitgedeeld
- had uitgedeeld
- had uitgedeeld
- hadden uitgedeeld
- hadden uitgedeeld
- hadden uitgedeeld
o.t.t.t.
- zal uitdelen
- zult uitdelen
- zal uitdelen
- zullen uitdelen
- zullen uitdelen
- zullen uitdelen
o.v.t.t.
- zou uitdelen
- zou uitdelen
- zou uitdelen
- zouden uitdelen
- zouden uitdelen
- zouden uitdelen
en verder
- ben uitgedeeld
- bent uitgedeeld
- is uitgedeeld
- zijn uitgedeeld
- zijn uitgedeeld
- zijn uitgedeeld
diversen
- deel uit!
- deelt uit!
- uitgedeeld
- uitdelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze