Dutch

Detailed Synonyms for tank in Dutch

tank:

tank [de ~ (m)] noun

  1. de tank
    het waterreservoir; de tank; de regenbak
  2. de tank
    de pantserwagen; de tank; het pantservoertuig
  3. de tank
    – bak of houder voor bewaren van vloeistoffen 1
    de tank
    – bak of houder voor bewaren van vloeistoffen 1
    • tank [de ~ (m)] noun
      • in de tank van een auto hoort benzine1
  4. de tank
    – zwaar gepantserd gevechtsvoertuig 1
    de tank
    – zwaar gepantserd gevechtsvoertuig 1
    • tank [de ~ (m)] noun
      • de Russische tanks trokken Polen binnen1

Related Words for "tank":


Related Definitions for "tank":

  1. bak of houder voor bewaren van vloeistoffen1
    • in de tank van een auto hoort benzine1
  2. zwaar gepantserd gevechtsvoertuig1
    • de Russische tanks trokken Polen binnen1

tank form of tanken:

tanken verb (tank, tankt, tankte, tankten, getankt)

  1. tanken
    tanken; vol maken

Conjugations for tanken:

o.t.t.
  1. tank
  2. tankt
  3. tankt
  4. tanken
  5. tanken
  6. tanken
o.v.t.
  1. tankte
  2. tankte
  3. tankte
  4. tankten
  5. tankten
  6. tankten
v.t.t.
  1. heb getankt
  2. hebt getankt
  3. heeft getankt
  4. hebben getankt
  5. hebben getankt
  6. hebben getankt
v.v.t.
  1. had getankt
  2. had getankt
  3. had getankt
  4. hadden getankt
  5. hadden getankt
  6. hadden getankt
o.t.t.t.
  1. zal tanken
  2. zult tanken
  3. zal tanken
  4. zullen tanken
  5. zullen tanken
  6. zullen tanken
o.v.t.t.
  1. zou tanken
  2. zou tanken
  3. zou tanken
  4. zouden tanken
  5. zouden tanken
  6. zouden tanken
en verder
  1. ben getankt
  2. bent getankt
  3. is getankt
  4. zijn getankt
  5. zijn getankt
  6. zijn getankt
diversen
  1. tank!
  2. tankt!
  3. getankt
  4. tankend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

tanken [znw.] noun

  1. tanken
    tanken

Related Words for "tanken":