Dutch
Detailed Synonyms for instorten in Dutch
instorten:
-
instorten
-
instorten
-
instorten
achteruitgaan; teruggaan; instorten; verteren; bezwijken; verrotten; wegrotten; tenondergaan; vergaan; zinken-
achteruitgaan verb (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
-
-
instorten
– in stukken uit elkaar vallen 1 -
instorten
– ziek en depressief worden 1
Conjugations for instorten:
o.t.t.
- stort in
- stort in
- stort in
- storten in
- storten in
- storten in
o.v.t.
- stortte in
- stortte in
- stortte in
- stortten in
- stortten in
- stortten in
v.t.t.
- ben ingestort
- bent ingestort
- is ingestort
- zijn ingestort
- zijn ingestort
- zijn ingestort
v.v.t.
- was ingestort
- was ingestort
- was ingestort
- waren ingestort
- waren ingestort
- waren ingestort
o.t.t.t.
- zal instorten
- zult instorten
- zal instorten
- zullen instorten
- zullen instorten
- zullen instorten
o.v.t.t.
- zou instorten
- zou instorten
- zou instorten
- zouden instorten
- zouden instorten
- zouden instorten
diversen
- stort in!
- stort in!
- ingestort
- instortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze