Dutch

Detailed Translations for afstemmen from Dutch to French

afstemmen:

afstemmen verb (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)

  1. afstemmen (bijstellen; regelen; afstellen)
    régler; ajuster; raccommoder; adapter
    • régler verb (règle, règles, réglons, réglez, )
    • ajuster verb (ajuste, ajustes, ajustons, ajustez, )
    • raccommoder verb (raccommode, raccommodes, raccommodons, raccommodez, )
    • adapter verb (adapte, adaptes, adaptons, adaptez, )
  2. afstemmen (afstellen)
    ajuster; synchroniser; accorder; faire concorder; régler; mettre au point
    • ajuster verb (ajuste, ajustes, ajustons, ajustez, )
    • synchroniser verb (synchronise, synchronises, synchronisons, synchronisez, )
    • accorder verb (accorde, accordes, accordons, accordez, )
    • régler verb (règle, règles, réglons, réglez, )
  3. afstemmen (verwerpen; afwijzen; afkeuren)
    désapprouver; condamner; repousser
    • désapprouver verb (désapprouve, désapprouves, désapprouvons, désapprouvez, )
    • condamner verb (condamne, condamnes, condamnons, condamnez, )
    • repousser verb (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
  4. afstemmen (instellen)
    régler
    • régler verb (règle, règles, réglons, réglez, )
  5. afstemmen (wegstemmen; verwerpen; afwijzen; )
    rejeter; blackbouler; renvoyer par un vote; repousser; mettre en minorité
    • rejeter verb (rejette, rejettes, rejetons, rejetez, )
    • repousser verb (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
  6. afstemmen
    rapprocher
    • rapprocher verb (rapproche, rapproches, rapprochons, rapprochez, )

Conjugations for afstemmen:

o.t.t.
  1. stem af
  2. stemt af
  3. stemt af
  4. stemmen af
  5. stemmen af
  6. stemmen af
o.v.t.
  1. stemde af
  2. stemde af
  3. stemde af
  4. stemden af
  5. stemden af
  6. stemden af
v.t.t.
  1. heb afgestemd
  2. hebt afgestemd
  3. heeft afgestemd
  4. hebben afgestemd
  5. hebben afgestemd
  6. hebben afgestemd
v.v.t.
  1. had afgestemd
  2. had afgestemd
  3. had afgestemd
  4. hadden afgestemd
  5. hadden afgestemd
  6. hadden afgestemd
o.t.t.t.
  1. zal afstemmen
  2. zult afstemmen
  3. zal afstemmen
  4. zullen afstemmen
  5. zullen afstemmen
  6. zullen afstemmen
o.v.t.t.
  1. zou afstemmen
  2. zou afstemmen
  3. zou afstemmen
  4. zouden afstemmen
  5. zouden afstemmen
  6. zouden afstemmen
diversen
  1. stem af!
  2. stemt af!
  3. afgestemd
  4. afstemmende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstemmen [znw.] noun

  1. afstemmen (inregelen; regelen; instellen; afstellen)
    le réglage
  2. afstemmen (afstelling; afstemming)
    le réglage; la synchronisation; l'égalisation

Translation Matrix for afstemmen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ajuster bevestiging; vastmaken
réglage afstellen; afstelling; afstemmen; afstemming; inregelen; instellen; regelen aanpassing; afregelen; afstelling; bijstelling; gelijkzetten; ijken; inregeling; instellen; instelling; optimalisatie; verstelling
synchronisation afstelling; afstemmen; afstemming gelijkschakeling; gelijkstelling; synchronisatie
égalisation afstelling; afstemmen; afstemming equatie; gelijkmaken; gelijkmaking; gelijkschakeling; gelijkstelling; nivelleren; synchronisatie; vereffening
VerbRelated TranslationsOther Translations
accorder afstellen; afstemmen; gelijkschakelen afspreken; afstaan; akkoord gaan; autoriseren; doneren; geven; goed vinden; gunnen; gunst verlenen; iets overeenkomen; iets toekennen; instemmen; inwilligen; laten; overeenbrengen; overgeven; permitteren; schenken; toebedelen; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toewijzen; vergunnen; verlenen
adapter afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aanpassen; bewerken; bijstellen; erin passen; fiksen; goedmaken; herschrijven; herstellen; inpassen; maken; rechtzetten; repareren; verstellen
ajuster afstellen; afstemmen; bijstellen; gelijkschakelen; regelen aanpassen; bijstellen; erin passen; fijn bewerken; fiksen; goedmaken; herstellen; in orde brengen; in orde maken; inpassen; maken; op maat snijden; rechtzetten; repareren; toesnijden; verstellen
blackbouler afketsen; afstemmen; afwijzen; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen
condamner afkeuren; afstemmen; afwijzen; verwerpen aanrekenen; aanwrijven; afkeuren; berechten; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verdoemen; veroordelen; veroordelen tot de hel; vervolgen; verwijten; vonnissen; voor de voeten gooien; voorhouden
désapprouver afkeuren; afstemmen; afwijzen; verwerpen afkeuren; veroordelen
faire concorder afstellen; afstemmen; gelijkschakelen
mettre au point afstellen; afstemmen; gelijkschakelen aanpassen; afkrijgen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; bijstellen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; focussen; goedmaken; herstellen; klaarkrijgen; klaarmaken; maken; ophouden; rechtzetten; repareren; scherp stellen; scherp zetten; stoppen; verstellen; volbrengen; volmaken; voltooien
mettre en minorité afketsen; afstemmen; afwijzen; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen
raccommoder afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aanpassen; bijstellen; fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren; verstellen
rapprocher afstemmen inschuiven; naar elkaar toe schuiven
rejeter afketsen; afstemmen; afwijzen; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen abstineren; afschepen; afschuiven; afslaan; afweren; afwijzen; afwimpelen; bedanken; danken; declineren; laten passeren; onthouden; spruiten; teruggooien; terugwerpen; uitschieten; uitschieten plantkunde; verdedigen; versmaden; verstoten; vertikken; verwaarlozen; verweren; wegcijferen; wegsturen; weigeren; weren
renvoyer par un vote afketsen; afstemmen; afwijzen; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen
repousser afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen abstineren; afduwen; afhouden; afnemen; afschepen; afschrikken; afslaan; afweren; afwijzen; afwimpelen; afzonderen; bang maken; bedanken; buitensluiten; ecarteren; evacueren; laten passeren; leegruimen; lichten; onthouden; ontruimen; opduwen; opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; schuivend verplaatsen; terugdrijven; terugdringen; terughouden; uitsluiten; uitstellen; verdedigen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; versmaden; verstoten; vertragen; vervreemden; verweren; verwijderen; verzetten; voor zich uitschuiven; wegbrengen; wegdoen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghalen; wegnemen; wegschuiven; wegsturen; wegwerken; weren
régler afstellen; afstemmen; bijstellen; gelijkschakelen; instellen; regelen aanpassen; aanzuiveren; afbetalen; afdoen; aflossen; afrekenen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; effenen; egaliseren; fiksen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; in orde maken; inlossen; klaren; maken; nabetalen; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; verrekenen; voldoen
synchroniser afstellen; afstemmen; gelijkschakelen gelijkzetten; samenlopen; samenvallen; synchroniseren

External Machine Translations:

Related Translations for afstemmen