Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- stap:
- stappen:
-
Wiktionary:
- stap → paso, no, petición, solicitud, requerimiento, gestión diplomática
- stappen → descender, caminar, andar
Dutch
Detailed Translations for stap from Dutch to Spanish
stap:
Translation Matrix for stap:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pase | pas; schrede; stap | autorisatie; bergpas; fiat; geleidebiljet; licentie; machtiging; pas; pasje; toestemming; vergunning; volmacht; vrijbrief |
paso | pas; schrede; stap | afstand; baan; baanvak; bergpas; buitenweg; deur; doorgang; doorloop; doorreis; doortocht; doorvaart; draf; dreef; etappe; gang; gang van een paard; gangpad; geul; landweg; paadje; pad; pas; pasje; passage; portiek; ronde; route; tekenbreedte; toelating; tournee; traject; tred; trekpad; vaargeul; voetstap; weg |
pisada | pas; schrede; stap | buitenweg; dreef; landweg; paadje; pad; trekpad; voetspoor; voetstap |
- | pas |
Related Words for "stap":
Synonyms for "stap":
Related Definitions for "stap":
stappen:
-
stappen (de hort op gaan; uitgaan)
salir; estar de juerga; ir al paso; dar pasos; andar-
salir verb
-
estar de juerga verb
-
ir al paso verb
-
dar pasos verb
-
andar verb
-
-
stappen (zich voortbewegen; gaan; lopen)
ir; andar; mover; mover adelante; correr-
ir verb
-
andar verb
-
mover verb
-
mover adelante verb
-
correr verb
-
Conjugations for stappen:
o.t.t.
- stap
- stapt
- stapt
- stappen
- stappen
- stappen
o.v.t.
- stapte
- stapte
- stapte
- stapten
- stapten
- stapten
v.t.t.
- heb gestapt
- hebt gestapt
- heeft gestapt
- hebben gestapt
- hebben gestapt
- hebben gestapt
v.v.t.
- had gestapt
- had gestapt
- had gestapt
- hadden gestapt
- hadden gestapt
- hadden gestapt
o.t.t.t.
- zal stappen
- zult stappen
- zal stappen
- zullen stappen
- zullen stappen
- zullen stappen
o.v.t.t.
- zou stappen
- zou stappen
- zou stappen
- zouden stappen
- zouden stappen
- zouden stappen
en verder
- ben gestapt
- bent gestapt
- is gestapt
- zijn gestapt
- zijn gestapt
- zijn gestapt
diversen
- stap!
- stapt!
- gestapt
- stappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de stappen (voetstappen; treden; passen; schreden)