Dutch
Detailed Translations for goeddunken from Dutch to Spanish
goeddunken:
-
het goeddunken (believen)
-
goeddunken (believen; aanstaan)
gustar; divertir; parecer bien; gozar; agradar; deleitarse; disfrutar; recrearse; aprobar-
gustar verb
-
divertir verb
-
parecer bien verb
-
gozar verb
-
agradar verb
-
deleitarse verb
-
disfrutar verb
-
recrearse verb
-
aprobar verb
-
Conjugations for goeddunken:
o.t.t.
- dunk goed
- dunkt goed
- dunkt goed
- dunken goed
- dunken goed
- dunken goed
o.v.t.
- dacht goed
- dacht goed
- dacht goed
- dachten goed
- dachten goed
- dachten goed
v.t.t.
- heb goedgedacht
- hebt goedgedacht
- heeft goedgedacht
- hebben goedgedacht
- hebben goedgedacht
- hebben goedgedacht
v.v.t.
- had goedgedacht
- had goedgedacht
- had goedgedacht
- hadden goedgedacht
- hadden goedgedacht
- hadden goedgedacht
o.t.t.t.
- zal goeddunken
- zult goeddunken
- zal goeddunken
- zullen goeddunken
- zullen goeddunken
- zullen goeddunken
o.v.t.t.
- zou goeddunken
- zou goeddunken
- zou goeddunken
- zouden goeddunken
- zouden goeddunken
- zouden goeddunken
diversen
- dunk goed!
- dunkt goed!
- goedgedacht
- goeddunkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze