Dutch

Detailed Translations for foppen from Dutch to Spanish

foppen:

Conjugations for foppen:

o.t.t.
  1. fop
  2. fopt
  3. fopt
  4. foppen
  5. foppen
  6. foppen
o.v.t.
  1. fopte
  2. fopte
  3. fopte
  4. fopten
  5. fopten
  6. fopten
v.t.t.
  1. heb gefopt
  2. hebt gefopt
  3. heeft gefopt
  4. hebben gefopt
  5. hebben gefopt
  6. hebben gefopt
v.v.t.
  1. had gefopt
  2. had gefopt
  3. had gefopt
  4. hadden gefopt
  5. hadden gefopt
  6. hadden gefopt
o.t.t.t.
  1. zal foppen
  2. zult foppen
  3. zal foppen
  4. zullen foppen
  5. zullen foppen
  6. zullen foppen
o.v.t.t.
  1. zou foppen
  2. zou foppen
  3. zou foppen
  4. zouden foppen
  5. zouden foppen
  6. zouden foppen
en verder
  1. ben gefopt
  2. bent gefopt
  3. is gefopt
  4. zijn gefopt
  5. zijn gefopt
  6. zijn gefopt
diversen
  1. fop!
  2. fopt!
  3. gefopt
  4. foppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for foppen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fastidiar treiteren
VerbRelated TranslationsOther Translations
afligir foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden lastigvallen; teisteren
atormentar foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden aanleiding geven tot; lastigvallen; ophitsen; provoceren; teisteren; uitdagen; uitlokken
embromar foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden
engañar foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden aanpakken; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; bedrogen worden; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; belazeren; besodemieteren; buitmaken; flessen; grijpen; misleiden; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; oplichten; tillen; vangen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; wijsmaken; zwendelen
estafar foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begoochelen; begrenzen; beknotten; belazeren; beperken; besodemieteren; grijpen; misleiden; neppen; omlijnen; oplichten; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; zwendelen
fastidiar foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden dwarszitten; ergeren; etteren; geringschatten; harrewarren; irriteren; jennen; klagen; koeioneren; kwellen; lastigvallen; minachten; narren; neerkijken op; op de zenuwen werken; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; teisteren; tergen; treiteren; uitdagen; verachten; vervelen; vervelend doen; wegpesten; zeuren; zieken
gastar una broma beetnemen; foppen
hacer rabiar foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken
hacer tonto a alguien foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden
hacer un broma foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden
incordiar foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren; zemelen
tomar el pelo beetnemen; foppen afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; beetnemen; begrenzen; in het ootje nemen; jokken; liegen; neppen; omlijnen; tillen; verneuken; wijsmaken

Wiktionary Translations for foppen:

foppen
verb
  1. (overgankelijk) beetnemen