Dutch
Detailed Translations for flappen from Dutch to Spanish
flappen:
-
flappen
Conjugations for flappen:
o.t.t.
- flap
- flapt
- flapt
- flappen
- flappen
- flappen
o.v.t.
- flapte
- flapte
- flapte
- flapten
- flapten
- flapten
v.t.t.
- heb geflapt
- hebt geflapt
- heeft geflapt
- hebben geflapt
- hebben geflapt
- hebben geflapt
v.v.t.
- had geflapt
- had geflapt
- had geflapt
- hadden geflapt
- hadden geflapt
- hadden geflapt
o.t.t.t.
- zal flappen
- zult flappen
- zal flappen
- zullen flappen
- zullen flappen
- zullen flappen
o.v.t.t.
- zou flappen
- zou flappen
- zou flappen
- zouden flappen
- zouden flappen
- zouden flappen
diversen
- flap!
- flapt!
- geflapt
- flappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de flappen (bankbiljetten)
Translation Matrix for flappen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
billetes de banco | bankbiljetten; flappen | bankaandelen; bankpapier |
Verb | Related Translations | Other Translations |
chascar | flappen | knapperen; knetteren |
chasquear | flappen | afkraken; een knippend geluid maken; katten; knapperen; knetteren; kraken; kritiseren |
Related Words for "flappen":
flappen form of flap:
Translation Matrix for flap:
Noun | Related Translations | Other Translations |
solapa | flap | revers |