Noun | Related Translations | Other Translations |
ban
|
|
ban; boycot; exportverbod; kerkban; uitvoerverbod; verbod
|
deportation
|
deportatie; uitzetten
|
ballingschap; deportatie; uitbanning; uitwijzing; verbanning
|
dilatation
|
het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden
|
ontsluiten; ontsluiting; openlegging
|
disconnect
|
|
loskoppelen
|
enlargement
|
het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden
|
aanbouw; aanvulling; expansie; groei; toename; uitbouw; uitbreiding; uitvergroting; uitzetting; vergroting
|
exile
|
|
asielzoeker; balling; banneling; refugié; uitgewekene; verstotene; vluchteling
|
increase
|
het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden
|
aangroei; aangroeiing; aanvulling; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; toename voorraad; toeneming; uitbreiding; uitzetting; vergroting; verhoging; verloop; vermedevuldigen; vermeerdering; vermenigvuldiging; versterking; verveelvoudiging; voortgang; vooruitgang; vordering
|
matter
|
|
aangelegenheid; affaire; artikel; bik; ding; feit; gebeurtenis; geval; goed; gruis; incident; item; kwestie; macadam; materie; metselspecie; mortel; object; probleem; puin; split; steengruis; steenslag; stof; substantie; voorval; voorwerp; vraagstuk; zaak
|
opening up
|
het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden
|
opendoen
|
transportation
|
deportatie; uitzetten
|
transport; vrachtvervoer; wegtransport; wegvervoer
|
widen
|
het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden
|
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
ban
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
schorsen; suspenderen; verbieden
|
banish
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
uitwijzen
|
clearly define
|
uitstippelen; uitzetten
|
afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
|
deport
|
deporteren; uitzetten
|
|
disconnect
|
afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
|
afkoppelen; afschroeven; openschroeven; verbinding verbreken
|
dispel
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen
|
drive away
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
wegrijden
|
drive off
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
|
drive out
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
|
exile
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
|
exorcise
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
|
exorcize
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
|
expel
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
afscheiden; afvoeren; diskwalificeren; lozen; royeren; uitdrijven; uitscheiden; uitsluiten; uitstoten; uitwerpen; verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen
|
extinguish
|
afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
|
afsterven; blussen; doven; ophouden; smoren; sterven; uitblussen; uitdoven; uitsterven
|
increase
|
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; hoger worden; omhooggaan; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen
|
make out
|
afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
|
|
matter
|
afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
|
|
ostracise
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
|
ostracize
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
|
put out
|
afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
|
aanbesteden; afdoen; afhandelen; afzetten; beslechten; blussen; doven; ontstemmen; smoren; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; twist uit de weg ruimen; uitbesteden; uitblussen; uitdoven
|
repel
|
bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
|
|
set out
|
afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
|
afreizen; afzetten; alvast neerzetten; heengaan; klaarzetten; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
|
switch off
|
afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
|
uitdoen; uitdraaien
|
turn off
|
afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
|
afdraaien; afzetten; afzwenken; dichtdraaien; stilzetten; stoppen; toedraaien; tot stilstand brengen; uitschakelen; zwenken
|
widen
|
|
expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
put out
|
|
gepikeerd; geprikkeld; misnoegd; ontstemd; wrevelig
|