Dutch
Detailed Translations for bijbouwen from Dutch to English
bijbouwen:
Conjugations for bijbouwen:
o.t.t.
- bouw bij
- bouwt bij
- bouwt bij
- bouwen bij
- bouwen bij
- bouwen bij
o.v.t.
- bouwde bij
- bouwde bij
- bouwde bij
- bouwden bij
- bouwden bij
- bouwden bij
v.t.t.
- heb bijgebouwd
- hebt bijgebouwd
- heeft bijgebouwd
- hebben bijgebouwd
- hebben bijgebouwd
- hebben bijgebouwd
v.v.t.
- had bijgebouwd
- had bijgebouwd
- had bijgebouwd
- hadden bijgebouwd
- hadden bijgebouwd
- hadden bijgebouwd
o.t.t.t.
- zal bijbouwen
- zult bijbouwen
- zal bijbouwen
- zullen bijbouwen
- zullen bijbouwen
- zullen bijbouwen
o.v.t.t.
- zou bijbouwen
- zou bijbouwen
- zou bijbouwen
- zouden bijbouwen
- zouden bijbouwen
- zouden bijbouwen
diversen
- bouw bij!
- bouwt bij!
- bijgebouwd
- bijbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze