Dutch

Detailed Translations for afnames from Dutch to English

afnames:


afname:

afname [de ~] noun

  1. de afname (aankoop; acquisitie; kopen; )
    the acquisition; the buy; the procurance; the purchasing; the obtaining
    the purchase
    – the acquisition of something for payment 1
    • purchase [the ~] noun
      • they closed the purchase with a handshake1
    the buying
    – the act of buying 1
    • buying [the ~] noun
      • buying and selling fill their days1
    the acquiring
    – the act of acquiring something 1
    • acquiring [the ~] noun
      • I envied his talent for acquiring1
  2. de afname (minder worden; terugloop; val; daling)
    the decrease; the decline; the fall; the downfall; the crash
  3. de afname (terugloop; vermindering; teruggang; daling)
    the decrease; the deduct; the fall
  4. de afname (minder worden; vermindering)
    the diminishing; the lessening

Translation Matrix for afname:

NounRelated TranslationsOther Translations
acquiring aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving aanleren
acquisition aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; boodschap; koop
buy aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
buying aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
crash afname; daling; minder worden; terugloop; val aanrijding; aanvaring; barst; beurskrach; botsing; breuk; collisie; crash; debacle; dreun; ineenstorting; ineenzakking; instorting; klap; knal; krach; krak; kwak; scheur; smak; vastloper
decline afname; daling; minder worden; terugloop; val achteruitgang; decadentie; grondverzakking; inzinking; verwording
decrease afname; daling; minder worden; teruggang; terugloop; val; vermindering afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; inkrimping; korten; kostenbesparing; krimpen; minderen; reductie; verkorting; vermindering; vervallingen
deduct afname; daling; teruggang; terugloop; vermindering
diminishing afname; minder worden; vermindering verkleining
downfall afname; daling; minder worden; terugloop; val debacle; ondergang; ondergangen; teloorgang; tenondergang; val
fall afname; daling; minder worden; teruggang; terugloop; val; vermindering achteruitgang; baisse; deflatie; herfst; herfsttijd; instorting; inzinking; landing; najaar; neervallen; prijsdaling; prijsverlaging; terechtkomen; val
lessening afname; minder worden; vermindering
obtaining aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving behalen
procurance aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
purchase aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; annexatie; boodschap; inkoop; inlijving; koop
purchasing aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
VerbRelated TranslationsOther Translations
buy aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven
crash aanrijden; botsen; crashen; ineenstorten; instorten; ontbinden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rotten; stoten op; vastlopen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten
decline achteruitgaan; afkeuren; afnemen; afstemmen; afwijzen; bezwijken; dalen; declineren; instorten; minder worden; minderen; tanen; tenondergaan; teruggaan; verbuigen; vergaan; verminderen; verrotten; verteren; vervallen; vervoegen; verwerpen; wegrotten; weigeren; zinken
decrease afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
deduct afhouden; afleiden; aftrekken; deduceren; in mindering brengen; inhouden; verrekenen
diminishing afnemend; slinkend; tanend
fall bezwijken; doodgaan; erin vallen; flikkeren; heengaan; inslapen; kelderen; kiepen; kieperen; omkomen; ondergaan; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; raken; sneuvelen; sodemieteren; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; ten val komen; terechtkomen; treffen; tuimelen; vallen; wegvallen; zakken
purchase aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
diminishing achteruitgaand; afnemend; minderend; slinkend; tanend; vergelend; verminderend; vervallend; verzwakkend
ModifierRelated TranslationsOther Translations
lessening achteruitgaand; afnemend; vervallend

Related Words for "afname":


Wiktionary Translations for afname:

afname
noun
  1. weakening
  2. sloping downward
  3. downward movement, fall
  4. the act of abating or the state of being abated

Cross Translation:
FromToVia
afname purchase; acquisition; buy; take-over achatacquisition faire à prix d’argent.
afname acquisition; taking over; gain; acquirement; accession acquisitionaction d’acquérir.
afname purchase; acquisition; buy; taking over empletteemploi, choix.
afname market; sales activity marché — Concept économique

External Machine Translations: