Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. klepel:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for klepel from Dutch to German

klepel:

klepel [de ~ (m)] noun

  1. de klepel (kleppel)
    die Rassel; der Klapper; die Knarre

Translation Matrix for klepel:

NounRelated TranslationsOther Translations
Klapper klepel; kleppel applaudisseur; hit; kasstuk; klapper; klepper; knalbonbon; kraker; ratel; rotje; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
Knarre klepel; kleppel geweer; kinderspeeltje; pistool; rammelaar; strijdmiddel; wapen
Rassel klepel; kleppel kinderspeeltje; klepper; rammelaar; ratel

Related Words for "klepel":

  • klepelen, klepels, klepeltje, klepeltjes

Wiktionary Translations for klepel:

klepel
noun
  1. peervormige staaf in een klok