Dutch

Detailed Translations for broddelen from Dutch to German

broddelen:

broddelen verb (broddel, broddelt, broddelde, broddelden, gebroddeld)

  1. broddelen (prutsen)
    stümpern; herumkramen; herumbasteln; pfuschen; herumpfuschen; herumfingern; herumdoktern; vor sich hin machen
    • stümpern verb (stümpere, stümperst, stümpert, stümperte, stümpertet, gestümpert)
    • herumkramen verb (krame herum, kramst herum, kramt herum, kramte herum, kramtet herum, herumgekramt)
    • herumbasteln verb (bastle herum, bastelst herum, bastelt herum, bastelte herum, basteltet herum, herumgebastelt)
    • pfuschen verb (pfusche, pfuschst, pfuscht, pfuschte, pfuschtet, gepfuscht)
    • herumfingern verb (fingre herum, fingerst herum, fingert herum, fingerte herum, fingertet herum, herumgefingert)

Conjugations for broddelen:

o.t.t.
  1. broddel
  2. broddelt
  3. broddelt
  4. broddelen
  5. broddelen
  6. broddelen
o.v.t.
  1. broddelde
  2. broddelde
  3. broddelde
  4. broddelden
  5. broddelden
  6. broddelden
v.t.t.
  1. heb gebroddeld
  2. hebt gebroddeld
  3. heeft gebroddeld
  4. hebben gebroddeld
  5. hebben gebroddeld
  6. hebben gebroddeld
v.v.t.
  1. had gebroddeld
  2. had gebroddeld
  3. had gebroddeld
  4. hadden gebroddeld
  5. hadden gebroddeld
  6. hadden gebroddeld
o.t.t.t.
  1. zal broddelen
  2. zult broddelen
  3. zal broddelen
  4. zullen broddelen
  5. zullen broddelen
  6. zullen broddelen
o.v.t.t.
  1. zou broddelen
  2. zou broddelen
  3. zou broddelen
  4. zouden broddelen
  5. zouden broddelen
  6. zouden broddelen
diversen
  1. broddel!
  2. broddelt!
  3. gebroddeld
  4. broddelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for broddelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
herumbasteln broddelen; prutsen fröbelen; knutselen; prutsen
herumdoktern broddelen; prutsen aanmodderen; frommelen; prutsen; rommelen
herumfingern broddelen; prutsen aanmodderen; foezelen; friemelen; frommelen; frunniken; prutsen; rommelen
herumkramen broddelen; prutsen graaien; grabbelen; in iets rondtasten; neuzen; rommelen; snuffelen; speuren
herumpfuschen broddelen; prutsen aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; prutsen; rommelen; rotzooien; scharrelen
pfuschen broddelen; prutsen aanklooien; aanmodderen; klooien; klungelen; klunzen; knoeien; modderen; prutsen; rommelen; rotzooien; stuntelen
stümpern broddelen; prutsen aanklooien; aanmodderen; klooien; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; rommelen; rotzooien; stuntelen
vor sich hin machen broddelen; prutsen