Summary
Dutch
Detailed Translations for beloop from Dutch to German
beloop:
Translation Matrix for beloop:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Böschung | beloop | afgang; berm; dijkhelling; flauwe helling; glooiing; helling; hellingen; talud; taluds |
belopen:
-
belopen (bewandelen; betreden; te voet afleggen)
Conjugations for belopen:
o.t.t.
- beloop
- beloopt
- beloopt
- belopen
- belopen
- belopen
o.v.t.
- beliep
- beliep
- beliep
- beliepen
- beliepen
- beliepen
v.t.t.
- heb beloopt
- hebt beloopt
- heeft beloopt
- hebben beloopt
- hebben beloopt
- hebben beloopt
v.v.t.
- had beloopt
- had beloopt
- had beloopt
- hadden beloopt
- hadden beloopt
- hadden beloopt
o.t.t.t.
- zal belopen
- zult belopen
- zal belopen
- zullen belopen
- zullen belopen
- zullen belopen
o.v.t.t.
- zou belopen
- zou belopen
- zou belopen
- zouden belopen
- zouden belopen
- zouden belopen
diversen
- beloop!
- beloopt!
- beloopt
- belopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for belopen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
belaufen | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | bedragen |
bewandern | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | |
wandern | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | een voettocht maken; gaan; lopen; omzwerven; stappen; zich voortbewegen; zwerven |