Noun | Related Translations | Other Translations |
Arbeitnehmer
|
arbeidskracht; werkkracht; werknemer
|
employé; geëmployeerde; werknemer in loondienst
|
Arbeitsfähigkeit
|
arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; functionaliteit; fut; kracht; momentum; puf; werklust; werkzaamheid
|
Arbeitskraft
|
arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werknemer; werkvermogen; werkzaamheid
|
aandrift; arbeider; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; macht; mankracht; momentum; personeel; puf; staf; vermogen; werker; werkkracht; werklust; werkman
|
Betriebsangehörige
|
arbeider; arbeidskracht; klerk; medewerker; personeelslid; werkkracht; werknemer
|
|
Geschäftigkeit
|
arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
|
activiteit; agitatie; arbeid; bedrijvigheid; beroering; bezigheid; drukte; geraas; gewoel; heibel; heksenketel; ijver; ijverigheid; kouwe drukte; lawaai; leven; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; ongedurigheid; onrust; opschudding; pandemonium; rumoer; tumult; vlijt; vlijtigheid; werklust; werkzaamheid
|
Leistungsfähigkeit
|
arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
|
aandrift; aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; daadkracht; energie; esprit; functionaliteit; fut; gave; inhoud; knobbel; kracht; kundigheid; kwaliteit; lichamelijke geschiktheid; momentum; omvatte ruimte; prestatievermogen; puf; scherpzinnigheid; talent; ter zake kundigheid; validiteit; vermogen; vernuft; werklust; werkzaamheid
|
Mitarbeiter
|
arbeider; arbeidskracht; klerk; medewerker; personeelslid; werkkracht; werknemer
|
assistent; helper; hulp; kantoorbediende; klerk; secondant; werknemer
|
Mitarbeiterin
|
arbeider; arbeidskracht; klerk; medewerker; personeelslid; werkkracht; werknemer
|
kantoorbediende; klerk; medewerkster; stafmedewerkster
|
Produktivität
|
arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
|
hoogte van produktie; productiviteit
|
Tatkraft
|
arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; functionaliteit; fut; geestkracht; kracht; krachtdadigheid; momentum; puf; werklust; werkzaamheid; wilskracht
|
Tätigkeit
|
arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
|
activiteit; ambacht; arbeid; bedrijvigheid; bezigheid; effect; functioneren; hobby; inspanning; job; karwei; karweitje; klusje; krachttoer; roerigheid; taak; uitwerking; vak; werk; werken; werkzaamheid
|
Vermögen
|
arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
|
belangrijkste geldbedrag; capaciteit; dynamiek; energie; felheid; fiksheid; financiële middelen; fortuin; fortuintje; geldelijk vermogen; geldmiddelen; grote som geld; hoofdsom; inhoud; kapitaal; kracht; omvatte ruimte; sterkte; vermogen
|