Summary
German to Dutch: more detail...
- klemmen:
-
Wiktionary:
- klemmen → nauwer aanhalen, opwinden, spannen, strekken, uitrekken, dringen, drukken, knellen, persen, pressen, aandrukken, bijschuiven, insluiten, opsluiten, wegbergen, wegsluiten, bergen, opbergen, aaneensluiten, binden, verdichten
German
Detailed Translations for klemmen from German to Dutch
klemmen:
-
klemmen (mit jemandem ringen; kämpfen; drücken; ringen; wringen; schwingen; drehen; winden)
-
klemmen (drücken; quetschen)
-
klemmen (wegkappern; grapschen; krallen)
-
klemmen (kneifen; zwicken; zwacken)
-
klemmen (feststecken; anstecken; festheften; mit einer Stecknadel befestigen)
Conjugations for klemmen:
Präsens
- klemme
- klemmst
- klemmt
- klemmen
- klemmt
- klemmen
Imperfekt
- klemmte
- klemmtest
- klemmte
- klemmten
- klemmtet
- klemmten
Perfekt
- habe geklemmt
- hast geklemmt
- hat geklemmt
- haben geklemmt
- habt geklemmt
- haben geklemmt
1. Konjunktiv [1]
- klemme
- klemmest
- klemme
- klemmen
- klemmet
- klemmen
2. Konjunktiv
- klemmte
- klemmtest
- klemmte
- klemmten
- klemmtet
- klemmten
Futur 1
- werde klemmen
- wirst klemmen
- wird klemmen
- werden klemmen
- werdet klemmen
- werden klemmen
1. Konjunktiv [2]
- würde klemmen
- würdest klemmen
- würde klemmen
- würden klemmen
- würdet klemmen
- würden klemmen
Diverses
- klemm!
- klemmt!
- klemmen Sie!
- geklemmt
- klemmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for klemmen:
Synonyms for "klemmen":
Wiktionary Translations for klemmen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• klemmen | → nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken; dringen; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; bijschuiven; insluiten; opsluiten; wegbergen; wegsluiten; bergen; opbergen; aaneensluiten; binden; verdichten | ↔ serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général). |
External Machine Translations: