Dutch
Detailed Synonyms for ontploffen in Dutch
ontploffen:
-
ontploffen
ontploffen; exploderen; springen; uit elkaar springen; uit elkaar spatten; klappen-
uit elkaar springen verb (spring uit elkaar, springt uit elkaar, sprong uit elkaar, sprongen uit elkaar, uit elkaar gesprongen)
-
ontploffen
ontploffen; uit elkaar spatten; springen; uit elkaar springen; ploffen-
uit elkaar springen verb (spring uit elkaar, springt uit elkaar, sprong uit elkaar, sprongen uit elkaar, uit elkaar gesprongen)
Conjugations for ontploffen:
o.t.t.
- ontplof
- ontploft
- ontploft
- ontploffen
- ontploffen
- ontploffen
o.v.t.
- ontplofte
- ontplofte
- ontplofte
- ontploften
- ontploften
- ontploften
v.t.t.
- ben ontploft
- bent ontploft
- is ontploft
- zijn ontploft
- zijn ontploft
- zijn ontploft
v.v.t.
- was ontploft
- was ontploft
- was ontploft
- waren ontploft
- waren ontploft
- waren ontploft
o.t.t.t.
- zal ontploffen
- zult ontploffen
- zal ontploffen
- zullen ontploffen
- zullen ontploffen
- zullen ontploffen
o.v.t.t.
- zou ontploffen
- zou ontploffen
- zou ontploffen
- zouden ontploffen
- zouden ontploffen
- zouden ontploffen
diversen
- ontplof!
- ontploft!
- ontploft
- ontploffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze