Dutch
Detailed Synonyms for benijden in Dutch
benijden:
-
benijden
Conjugations for benijden:
o.t.t.
- benijd
- benijdt
- benijdt
- benijden
- benijden
- benijden
o.v.t.
- benijdde
- benijdde
- benijdde
- benijdden
- benijdden
- benijdden
v.t.t.
- heb benijd
- hebt benijd
- heeft benijd
- hebben benijd
- hebben benijd
- hebben benijd
v.v.t.
- had benijd
- had benijd
- had benijd
- hadden benijd
- hadden benijd
- hadden benijd
o.t.t.t.
- zal benijden
- zult benijden
- zal benijden
- zullen benijden
- zullen benijden
- zullen benijden
o.v.t.t.
- zou benijden
- zou benijden
- zou benijden
- zouden benijden
- zouden benijden
- zouden benijden
diversen
- benijd!
- benijdt!
- benijd
- benijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze