Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. sudderen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for sudder from Dutch to French

sudderen:

sudderen verb (sudder, suddert, sudderde, sudderden, gesudderd)

  1. sudderen (op vuur pruttelen; smoren; pruttelen; stoffen)
    gronder; mijoter; étouffer; mitonner; bougonner; grommeler
    • gronder verb (gronde, grondes, grondons, grondez, )
    • mijoter verb (mijote, mijotes, mijotons, mijotez, )
    • étouffer verb (étouffe, étouffes, étouffons, étouffez, )
    • mitonner verb (mitonne, mitonnes, mitonnons, mitonnez, )
    • bougonner verb (bougonne, bougonnes, bougonnons, bougonnez, )
    • grommeler verb (grommelle, grommelles, grommelons, grommelez, )

Conjugations for sudderen:

o.t.t.
  1. sudder
  2. suddert
  3. suddert
  4. sudderen
  5. sudderen
  6. sudderen
o.v.t.
  1. sudderde
  2. sudderde
  3. sudderde
  4. sudderden
  5. sudderden
  6. sudderden
v.t.t.
  1. heb gesudderd
  2. hebt gesudderd
  3. heeft gesudderd
  4. hebben gesudderd
  5. hebben gesudderd
  6. hebben gesudderd
v.v.t.
  1. had gesudderd
  2. had gesudderd
  3. had gesudderd
  4. hadden gesudderd
  5. hadden gesudderd
  6. hadden gesudderd
o.t.t.t.
  1. zal sudderen
  2. zult sudderen
  3. zal sudderen
  4. zullen sudderen
  5. zullen sudderen
  6. zullen sudderen
o.v.t.t.
  1. zou sudderen
  2. zou sudderen
  3. zou sudderen
  4. zouden sudderen
  5. zouden sudderen
  6. zouden sudderen
en verder
  1. ben gesudderd
  2. bent gesudderd
  3. is gesudderd
  4. zijn gesudderd
  5. zijn gesudderd
  6. zijn gesudderd
diversen
  1. sudder!
  2. suddert!
  3. gesudderd
  4. sudderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for sudderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bougonner op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen brommen; kankeren; klagen; mompelen; mopperen; morren; over iets mopperen; prevelen; pruttelen; reutelen; rochelen
grommeler op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen brommen; grommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mompelen; mopperen; morren; murmelen; murmeren; over iets mopperen; pruttelen; zoemen
gronder op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; brommen; brullen; fulmineren; grommen; het uitgillen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kankeren; klagen; klateren; knallen; knorren; knorrend geluid maken; kwalijk nemen; laken; mopperen; morren; nadragen; over iets mopperen; pruttelen; razen; te keer gaan; tekeergaan; terechtwijzen; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; vermanen; voor de voeten gooien
mijoter op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen stoven
mitonner op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen
étouffer op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen afdempen; afdempen van geluid; beklemmen; benauwen; de kop indrukken; dempen; doven; matigen; onderdrukken; smoren; temperen; uitblussen; uitdoven; verstikken; zich matigen

Wiktionary Translations for sudderen:

sudderen
verb
  1. (cuisine) Faire cuire doucement et lentement dans un récipient couvert.

Cross Translation:
FromToVia
sudderen mijoter simmer — (intransitive) to cook or undergo heating slowly