Dutch

Detailed Translations for reden from Dutch to French

reden:

reden [de ~ (v)] noun

  1. de reden (aanleiding)
    la raison; la cause; la provocation; le motif; le fondement; le germe
  2. de reden (beweegreden; motivatie; drijfveer; motief)
    la motivation; le motif; le mobile
  3. de reden (directe oorzaak)
    la raison; la cause directe

Translation Matrix for reden:

NounRelated TranslationsOther Translations
cause aanleiding; reden oorzaak; veroorzaking
cause directe directe oorzaak; reden
fait de s'excuser excuus; pardon; reden; verontschuldiging; verschoning
fait de se justifier excuus; pardon; reden; verontschuldiging; verschoning
fondement aanleiding; reden basis; basisbeginsel; beginsel; fundament; grondbeginsel; grondbegrip; grondregel; grondslag; grondstelling; hoeksteen; ondergrond; principe; uitgangspunt
germe aanleiding; reden kiem; kiempje; zaad
mobile beweegreden; drijfveer; motief; motivatie; reden
motif aanleiding; beweegreden; drijfveer; motief; motivatie; reden dessin; motief; onderwerp; patroon; subject; tekening; thema; thema van een boek
motivation beweegreden; drijfveer; motief; motivatie; reden
provocation aanleiding; reden aanstichting; aanstoken; gevolg; ophitsen; opruiing; opstoken; opstokerij; provocatie; provoceren; teweegbrengen; teweegbrenging; uitdaging; uitlokken; uitlokking; veroorzaking; verwekking; voortbrenging
raison aanleiding; directe oorzaak; reden billijkheid; brein; denkvermogen; geest; geestvermogen; geestverschijning; gelijk; gemoedstoestand; hersens; intellect; oorzaak; rede; redelijkheid; schappelijkheid; schim; spook; spookverschijning; stemming; vernuft; verschijning; verstand; verstandelijk vermogen; wijsheid
ModifierRelated TranslationsOther Translations
mobile beweegbaar; los; mobiel; niet vast; roerend; verplaatsbaar; verschuifbaar; verzetbaar

Related Words for "reden":


Synonyms for "reden":


Related Definitions for "reden":

  1. waarom je het doet1
    • wat zijn jouw redenen om dit zo te doen?1
  2. oorzaak of grond1
    • om organisatorische redenen is de wedstrijd afgelast1

Wiktionary Translations for reden:

reden
noun
  1. een motivatie door iemand bedacht of beredeneerd
reden
noun
  1. Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.

Cross Translation:
FromToVia
reden cause; raison cause — source or reason of an event or action
reden but; objectif purpose — target
reden cause; raison reason — translations to be checked: basic meaning "cause"

reden form of rijden:

rijden verb (rijd, rijdt, reed, reden, gereden)

  1. rijden (karren)
    conduire; diriger; piloter
    • conduire verb (conduis, conduit, conduisons, conduisez, )
    • diriger verb (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • piloter verb (pilote, pilotes, pilotons, pilotez, )

Conjugations for rijden:

o.t.t.
  1. rijd
  2. rijdt
  3. rijdt
  4. rijden
  5. rijden
  6. rijden
o.v.t.
  1. reed
  2. reed
  3. reed
  4. reden
  5. reden
  6. reden
v.t.t.
  1. heb gereden
  2. hebt gereden
  3. heeft gereden
  4. hebben gereden
  5. hebben gereden
  6. hebben gereden
v.v.t.
  1. had gereden
  2. had gereden
  3. had gereden
  4. hadden gereden
  5. hadden gereden
  6. hadden gereden
o.t.t.t.
  1. zal rijden
  2. zult rijden
  3. zal rijden
  4. zullen rijden
  5. zullen rijden
  6. zullen rijden
o.v.t.t.
  1. zou rijden
  2. zou rijden
  3. zou rijden
  4. zouden rijden
  5. zouden rijden
  6. zouden rijden
en verder
  1. ben gereden
  2. bent gereden
  3. is gereden
  4. zijn gereden
  5. zijn gereden
  6. zijn gereden
diversen
  1. rijd!
  2. rijdt!
  3. gereden
  4. rijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

rijden [znw.] noun

  1. rijden (autorijden)

Translation Matrix for rijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
usage de la voiture autorijden; rijden
VerbRelated TranslationsOther Translations
conduire karren; rijden aan het stuur zitten; aanvoeren; begeleiden; besturen; chaperonneren; escorteren; geleiden; leiden; leiding geven; managen; meegaan; meelopen; meevoeren; rondleiden; sturen; vergezellen; voeren; volgen; voorzitten; wegbrengen; zenden
diriger karren; rijden aansturen; aanvoeren; administreren; begeleiden; beheren; besturen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; erdoor loodsen; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; leiden; leiding geven; leidinggeven; macht uitoefenen; managen; meevoeren; opdragen; overheersen; regeren; verordenen; voeren; voorzitten
piloter karren; rijden aanvoeren; bevel voeren over; binnenleiden; binnenloodsen; commanderen; leiden; leidinggeven; navigeren; vliegtuig besturen

Related Definitions for "rijden":

  1. in een voertuig vervoeren1
    • kun jij mij naar huis rijden?1
  2. vooruit komen1
    • deze auto kan niet meer rijden1

Wiktionary Translations for rijden:

rijden
Cross Translation:
FromToVia
rijden faire du vélo cycle — to ride a cycle
rijden conduire drive — operate (a wheeled motorized vehicle)
rijden conduire drive — convey (a person, etc) in a wheeled motorized vehicle
rijden rouler; monter ride — to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.
rijden monter ride — to be transported in a vehicle as a passenger
rijden aller à cheval reiten — (intransitiv) Hilfsverb „sein“, seltener „haben“: sich auf dem Rücken eines Reittieres (besonders eines Pferdes) befinden und sich mit dessen Hilfe fortbewegen

Related Translations for reden