Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. opstreek:
  2. opstrijken:


Dutch

Detailed Translations for opstreek from Dutch to French

opstreek:

opstreek [znw.] noun

  1. opstreek
    le poussé

Translation Matrix for opstreek:

NounRelated TranslationsOther Translations
poussé opstreek aanplant; begroeiing; bloei; gewas; groei; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom
ModifierRelated TranslationsOther Translations
poussé geduwd; gestoten; sneller gemaakt; versneld

opstrijken:

opstrijken verb (strijk op, strijkt op, streek op, streken op, opgestreken)

  1. opstrijken (in ontvangst nemen; ontvangen; krijgen)
    recevoir; prendre livraison de
    • recevoir verb (reçois, reçoit, recevons, recevez, )

Conjugations for opstrijken:

o.t.t.
  1. strijk op
  2. strijkt op
  3. strijkt op
  4. strijken op
  5. strijken op
  6. strijken op
o.v.t.
  1. steerk op
  2. streek op
  3. streek op
  4. streken op
  5. streken op
  6. streken op
v.t.t.
  1. heb opgestreken
  2. hebt opgestreken
  3. heeft opgestreken
  4. hebben opgestreken
  5. hebben opgestreken
  6. hebben opgestreken
v.v.t.
  1. had opgestreken
  2. had opgestreken
  3. had opgestreken
  4. hadden opgestreken
  5. hadden opgestreken
  6. hadden opgestreken
o.t.t.t.
  1. zal opstrijken
  2. zult opstrijken
  3. zal opstrijken
  4. zullen opstrijken
  5. zullen opstrijken
  6. zullen opstrijken
o.v.t.t.
  1. zou opstrijken
  2. zou opstrijken
  3. zou opstrijken
  4. zouden opstrijken
  5. zouden opstrijken
  6. zouden opstrijken
en verder
  1. is opgestreken
  2. zijn opgestreken
diversen
  1. strijk op!
  2. strijkt op!
  3. opgestreken
  4. opstrijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opstrijken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
prendre livraison de in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken
recevoir in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken aannemen; aanvaarden; accepteren; binnenhalen; eigen maken; iets bemachtigen; in ontvangst nemen; kopen; onthalen; ontvangen; te pakken krijgen; vergasten; verkrijgen; verwerven