Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. omklemmen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for omklemmen from Dutch to French

omklemmen:

omklemmen verb (omklem, omklemt, omklemde, omklemden, omklemd)

  1. omklemmen (klemmen; knellen)
    serrer; saisir; coincer; pincer; presser; tordre; comprimer; happer; compresser
    • serrer verb (serre, serres, serrons, serrez, )
    • saisir verb (saisis, saisit, saisissons, saisissez, )
    • coincer verb (coince, coinces, coinçons, coincez, )
    • pincer verb (pince, pinces, pinçons, pincez, )
    • presser verb (presse, presses, pressons, pressez, )
    • tordre verb (tords, tord, tordons, tordez, )
    • comprimer verb (comprime, comprimes, comprimons, comprimez, )
    • happer verb (happe, happes, happons, happez, )
    • compresser verb (compresse, compresses, compressons, compressez, )

Conjugations for omklemmen:

o.t.t.
  1. omklem
  2. omklemt
  3. omklemt
  4. omklemmen
  5. omklemmen
  6. omklemmen
o.v.t.
  1. omklemde
  2. omklemde
  3. omklemde
  4. omklemden
  5. omklemden
  6. omklemden
v.t.t.
  1. heb omklemd
  2. hebt omklemd
  3. heeft omklemd
  4. hebben omklemd
  5. hebben omklemd
  6. hebben omklemd
v.v.t.
  1. had omklemd
  2. had omklemd
  3. had omklemd
  4. hadden omklemd
  5. hadden omklemd
  6. hadden omklemd
o.t.t.t.
  1. zal omklemmen
  2. zult omklemmen
  3. zal omklemmen
  4. zullen omklemmen
  5. zullen omklemmen
  6. zullen omklemmen
o.v.t.t.
  1. zou omklemmen
  2. zou omklemmen
  3. zou omklemmen
  4. zouden omklemmen
  5. zouden omklemmen
  6. zouden omklemmen
en verder
  1. ben omklemd
  2. bent omklemd
  3. is omklemd
  4. zijn omklemd
  5. zijn omklemd
  6. zijn omklemd
diversen
  1. omklem!
  2. omklemt!
  3. omklemd
  4. omklemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omklemmen:

NounRelated TranslationsOther Translations
serrer aanschroeven; vastschroeven
VerbRelated TranslationsOther Translations
coincer klemmen; knellen; omklemmen afklemmen; afknijpen; knellen; strak zitten
compresser klemmen; knellen; omklemmen comprimeren; fijndrukken; inpakken; knellen; platdrukken; platmaken; pletten; samendrukken; samenpersen; strak zitten; vasthouden; vastklemmen; vastknellen
comprimer klemmen; knellen; omklemmen comprimeren; fijndrukken; inpersen; insnoeren; kleiner maken; knellen; platdrukken; platmaken; pletten; samendrukken; samenpersen; strak zitten; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; verkleinen
happer klemmen; knellen; omklemmen
pincer klemmen; knellen; omklemmen dichtknijpen; grijpen; klauwen; knellen; leegknijpen; pakken; strak zitten; tokkelen; uitdrukken; uitknijpen; vangen; vastknijpen; vatten; verstrikken
presser klemmen; knellen; omklemmen aandringen; aandrukken; aanhouden; aanjagen; aanpoten; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; dichtknijpen; drukken; haast maken; haasten; ijlen; inpersen; jachten; jagen; jakkeren; knellen; leegknijpen; omwoelen; op iets aandringen; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; oppersen; overhaasten; persen; porren; reppen; samendrukken; samenpersen; spoeden; strak zitten; tot spoed aanzetten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortjagen; voortmaken; zich spoeden
saisir klemmen; knellen; omklemmen aanhouden; aanklampen; aanpakken; aanvatten; afvangen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen te snappen; begrijpen; beseffen; bevangen; binden; boeien; doorkrijgen; doorzien; doorzien hebben; fascineren; frapperen; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; in hechtenis nemen; ingrijpen; inrekenen; intrigeren; inzien; ketenen; klauwen; kluisteren; met handen omvatten; met het verstand vatten; omspannen; onderkennen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; oppakken; opvangen; pakken; realiseren; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toeslaan; toetasten; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; verstaan; verstrikken; wat neervalt opvangen; zich bedienen
serrer klemmen; knellen; omklemmen aandraaien; aandrukken; aanschroeven; aantrekken; comprimeren; dichtdraaien; dichtknijpen; dichtschroeven; dichttrekken; door draaien vastmaken; drukken; klemzetten; knellen; knuffelen; liefkozen; met gespannen voorwerp omsluiten; omspannen; oprekken; overspannen; rekken; samendrukken; samenpersen; schroeven; strak zitten; vastdraaien; vastdrukken; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; vastknijpen; vastschroeven
tordre klemmen; knellen; omklemmen ineendraaien; knellen; ontwrichten; strak zitten; uitwringen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; verdraaien; verstuiken; verwringen; verzwikken; wriggelen; wrikken; wringen; zich wringen; zwikken

Wiktionary Translations for omklemmen:


Cross Translation:
FromToVia
omklemmen serrer clasp — take hold of; grab tightly