Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. inslapen:
  2. Wiktionary:
    • inslapen → s'endormir


Dutch

Detailed Translations for inslapen from Dutch to French

inslapen:

inslapen verb (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)

  1. inslapen (overlijden; sterven; doodgaan; )
    mourir; décéder; crever; trépasser; s'endormir; rendre l'âme
    • mourir verb (meurs, meurt, mourons, mourez, )
    • décéder verb (décède, décèdes, décédons, décédez, )
    • crever verb (crève, crèves, crevons, crevez, )
    • trépasser verb (trépasse, trépasses, trépassons, trépassez, )
    • s'endormir verb
  2. inslapen (doodgaan; overlijden; sterven; )
    mourir; décéder; crever; être tué; agoniser; trépasser; partir; abdiquer; périr
    • mourir verb (meurs, meurt, mourons, mourez, )
    • décéder verb (décède, décèdes, décédons, décédez, )
    • crever verb (crève, crèves, crevons, crevez, )
    • être tué verb
    • agoniser verb (agonise, agonises, agonisons, agonisez, )
    • trépasser verb (trépasse, trépasses, trépassons, trépassez, )
    • partir verb (pars, part, partons, partez, )
    • abdiquer verb (abdique, abdiques, abdiquons, abdiquez, )
    • périr verb (péris, périt, périssons, périssez, )

Conjugations for inslapen:

o.t.t.
  1. slaap in
  2. slaapt in
  3. slaapt in
  4. slapen in
  5. slapen in
  6. slapen in
o.v.t.
  1. sliep in
  2. sliep in
  3. sliep in
  4. sliepen in
  5. sliepen in
  6. sliepen in
v.t.t.
  1. ben ingeslapen
  2. bent ingeslapen
  3. is ingeslapen
  4. zijn ingeslapen
  5. zijn ingeslapen
  6. zijn ingeslapen
v.v.t.
  1. was ingeslapen
  2. was ingeslapen
  3. was ingeslapen
  4. waren ingeslapen
  5. waren ingeslapen
  6. waren ingeslapen
o.t.t.t.
  1. zal inslapen
  2. zult inslapen
  3. zal inslapen
  4. zullen inslapen
  5. zullen inslapen
  6. zullen inslapen
o.v.t.t.
  1. zou inslapen
  2. zou inslapen
  3. zou inslapen
  4. zouden inslapen
  5. zouden inslapen
  6. zouden inslapen
diversen
  1. slaap in!
  2. slaapt in!
  3. ingeslapen
  4. inslapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inslapen:

NounRelated TranslationsOther Translations
décéder dood; overlijden; verscheiden
mourir wegsterven
VerbRelated TranslationsOther Translations
abdiquer bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen aftreden; heengaan; terugtrekken; uittreden; verlaten; vertrekken
agoniser bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen creperen; hongeren; hongerlijden; op apegapen liggen; verhongeren; verrekken; zieltogen
crever bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen barsten; creperen; doorsteken; erdoor steken; kunnen stikken; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; verrekken; zieltogen
décéder bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen afsterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen; ophouden; overlijden; sterven; uitsterven
mourir bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen afsterven; besterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen; ondergaan; ophouden; overlijden; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; uitsterven; versterven
partir bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen aanbreken; aanvangen; afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; beginnen; een begin nemen; gaan; heengaan; lopend weggaan; opbreken; opstappen; smeren; starten; terugtrekken; uittreden; uitzeilen; van start gaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich begeven
périr bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen achteruitgaan; afgaan; bezwijken; falen; floppen; in de puree lopen; instorten; misgaan; mislopen; mislukken; ondergaan; ontbinden; rotten; stranden; te gronde gaan; ten ondergaan; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verkeerd lopen; verrotten; verteren; wegrotten; zinken
rendre l'âme doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afsterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen; ophouden; overlijden; sterven; uitsterven
s'endormir doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden indommelen; indutten; insluimeren; wegzakken
trépasser bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen
être tué bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen in de oorlog omkomen; ondergaan; sneuvelen; te gronde gaan; ten ondergaan

Wiktionary Translations for inslapen:


Cross Translation:
FromToVia
inslapen → s'endormir fall asleep — to pass into sleep