Dutch

Detailed Translations for bekruipen from Dutch to French

bekruipen:

bekruipen verb (bekruip, bekruipt, bekroop, bekropen, bekropen)

  1. bekruipen (besluipen; tijgeren)
  2. bekruipen (het gevoel krijgen)
    gagner; arriver; surprendre; ramper; se glisser vers; ramper vers; s'approcher subrepticement; s'approcher en catimini
    • gagner verb (gagne, gagnes, gagnons, gagnez, )
    • arriver verb (arrive, arrives, arrivons, arrivez, )
    • surprendre verb (surprends, surprend, surprenons, surprenez, )
    • ramper verb (rampe, rampes, rampons, rampez, )

Conjugations for bekruipen:

o.t.t.
  1. bekruip
  2. bekruipt
  3. bekruipt
  4. bekruipen
  5. bekruipen
  6. bekruipen
o.v.t.
  1. bekroop
  2. bekroop
  3. bekroop
  4. bekropem
  5. bekropen
  6. bekropen
v.t.t.
  1. heb bekropen
  2. hebt bekropen
  3. heeft bekropen
  4. hebben bekropen
  5. hebben bekropen
  6. hebben bekropen
v.v.t.
  1. had bekropen
  2. had bekropen
  3. had bekropen
  4. hadden bekropen
  5. hadden bekropen
  6. hadden bekropen
o.t.t.t.
  1. zal bekruipen
  2. zult bekruipen
  3. zal bekruipen
  4. zullen bekruipen
  5. zullen bekruipen
  6. zullen bekruipen
o.v.t.t.
  1. zou bekruipen
  2. zou bekruipen
  3. zou bekruipen
  4. zouden bekruipen
  5. zouden bekruipen
  6. zouden bekruipen
diversen
  1. bekruip!
  2. bekruipt!
  3. bekropen
  4. bekruipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bekruipen [znw.] noun

  1. bekruipen (besluipen)
    la prise

Translation Matrix for bekruipen:

NounRelated TranslationsOther Translations
arriver plaatsvinden
prise bekruipen; besluipen aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; bemachtiging; greep; houvast; inneming; looprek; onderschepping; ondersteuning; oor; oor van een kopje; opname; opvang; overweldiging; steekcontact; stekker; stekkertje; steun; vangst; vastpakken; verovering
VerbRelated TranslationsOther Translations
approcher en rampant bekruipen; besluipen; tijgeren
arriver bekruipen; het gevoel krijgen aankomen; aflopen; arriveren; bedingen; belanden; bewerkstelligen; eindigen; finishen; fixen; gebeuren; geraken; geschieden; in aantocht zijn; klaarspelen; lappen; opdagen; opduiken; opkomen; overkomen; overmannen; overmeesteren; overwaaien; overweldigen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; snel komen; terechtkomen; vergaan; verlopen; verschijnen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; voorbijtrekken; voordoen; voorvallen; zich aandienen; zich meester maken van; zich voordoen
gagner bekruipen; het gevoel krijgen behalen; besparen; binnenbrengen; binnenhalen; de overwinning behalen; eigen maken; geld besparen; gewinnen; halen; iets bemachtigen; kopen; matigen; minder gebruiken; overmannen; overmeesteren; overweldigen; overwinnen; pakken; te boven komen; te pakken krijgen; verdienen; verkrijgen; verslaan; verwerven; winnen; zegevieren; zich meester maken van
ramper bekruipen; het gevoel krijgen flatteren; flikflooien; kruipen; schuifelen; stroop om de mond smeren; vleien; vlemen; zich langzaam voortbewegen
ramper vers bekruipen; besluipen; het gevoel krijgen; tijgeren
s'approcher en catimini bekruipen; het gevoel krijgen
s'approcher subrepticement bekruipen; besluipen; het gevoel krijgen; tijgeren
se glisser vers bekruipen; besluipen; het gevoel krijgen; tijgeren aansluipen; sluipend naderen; toesluipen
surprendre bekruipen; het gevoel krijgen betrappen; bevreemden; iemand overvallen met iets; iets onverwachts doen; opnemen; opvangen; overrompelen; overvallen; snappen; verbazen; verbijsteren; verrassen; verwonderen