Dutch

Detailed Translations for opeenhopen from Dutch to French

opeenhopen:

opeenhopen verb (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)

  1. opeenhopen (op elkaar stapelen; opstapelen; stapelen; op elkaar zetten)
    accumuler; empiler; superposer; entasser; amonceler; amasser
    • accumuler verb (accumule, accumules, accumulons, accumulez, )
    • empiler verb (empile, empiles, empilons, empilez, )
    • superposer verb (superpose, superposes, superposons, superposez, )
    • entasser verb (entasse, entasses, entassons, entassez, )
    • amonceler verb (amoncelle, amoncelles, amoncelons, amoncelez, )
    • amasser verb (amasse, amasses, amassons, amassez, )
  2. opeenhopen (accumuleren; hopen)
    cumuler; accumuler; amonceler; empiler; amasser; entasser; superposer
    • cumuler verb (cumule, cumules, cumulons, cumulez, )
    • accumuler verb (accumule, accumules, accumulons, accumulez, )
    • amonceler verb (amoncelle, amoncelles, amoncelons, amoncelez, )
    • empiler verb (empile, empiles, empilons, empilez, )
    • amasser verb (amasse, amasses, amassons, amassez, )
    • entasser verb (entasse, entasses, entassons, entassez, )
    • superposer verb (superpose, superposes, superposons, superposez, )
  3. opeenhopen (bijeenzamelen; verzamelen; vergaren; sparen; oppotten)
    collectionner; cueillir; épargner; rassembler; économiser; recueillir; conserver; ramasser; amasser; faire des économies
    • collectionner verb (collectionne, collectionnes, collectionnons, collectionnez, )
    • cueillir verb (cueille, cueilles, cueillons, cueillez, )
    • épargner verb (épargne, épargnes, épargnons, épargnez, )
    • rassembler verb (rassemble, rassembles, rassemblons, rassemblez, )
    • économiser verb (économise, économises, économisons, économisez, )
    • recueillir verb (recueille, recueilles, recueillons, recueillez, )
    • conserver verb (conserve, conserves, conservons, conservez, )
    • ramasser verb (ramasse, ramasses, ramassons, ramassez, )
    • amasser verb (amasse, amasses, amassons, amassez, )

Conjugations for opeenhopen:

o.t.t.
  1. hoop opeen
  2. hoopt opeen
  3. hoopt opeen
  4. hopen opeen
  5. hopen opeen
  6. hopen opeen
o.v.t.
  1. hoopte opeen
  2. hoopte opeen
  3. hoopte opeen
  4. hoopten opeen
  5. hoopten opeen
  6. hoopten opeen
v.t.t.
  1. ben opeengehoopt
  2. bent opeengehoopt
  3. is opeengehoopt
  4. zijn opeengehoopt
  5. zijn opeengehoopt
  6. zijn opeengehoopt
v.v.t.
  1. was opeengehoopt
  2. was opeengehoopt
  3. was opeengehoopt
  4. waren opeengehoopt
  5. waren opeengehoopt
  6. waren opeengehoopt
o.t.t.t.
  1. zal opeenhopen
  2. zult opeenhopen
  3. zal opeenhopen
  4. zullen opeenhopen
  5. zullen opeenhopen
  6. zullen opeenhopen
o.v.t.t.
  1. zou opeenhopen
  2. zou opeenhopen
  3. zou opeenhopen
  4. zouden opeenhopen
  5. zouden opeenhopen
  6. zouden opeenhopen
diversen
  1. hoop opeen!
  2. hoopt opeen!
  3. opeengehoopt
  4. opeenhopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opeenhopen [znw.] noun

  1. opeenhopen (opstapelen; cumuleren)
    l'accumulation; le cumul; l'entassement

Translation Matrix for opeenhopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
accumulation cumuleren; opeenhopen; opstapelen accumulatie; bende; groep; hoop; massa; opeenhoping; opeenstapeling; ophopen; ophoping; samenscholing; selectie; sortering; stapel; stapelen; stel; troep; verzameling
cumul cumuleren; opeenhopen; opstapelen accumulatie; bende; berg; cumulatie; hoop; massa; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstopping; rollup; samenvoeging; selectie; sortering; stagnatie; stapel; stel; stilstand; verstopping; verzameling
entassement cumuleren; opeenhopen; opstapelen accumulatie; bende; berg; hoop; massa; opeenhoping; opeenstapeling; ophopen; ophoping; opstapeling; selectie; sortering; stagnatie; stapel; stapelen; stapeling; stel; stilstand; stouwage; verzameling
VerbRelated TranslationsOther Translations
accumuler accumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen aangroeien; op bankrekening zetten; sparen; zich vermeerderen
amasser accumuleren; bijeenzamelen; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; oppotten; opstapelen; sparen; stapelen; vergaren; verzamelen bijeen drommen; bijeenschrapen; bijeenzoeken; hamsteren; inzamelen; op bankrekening zetten; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; opzij leggen; potten; sparen; vergaren; verzamelen
amonceler accumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen
collectionner bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen op bankrekening zetten; sparen
conserver bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen balsemen; behoeden; behouden; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; financieel steunen; gevangen zetten; handhaven; in bescherming nemen; in blik conserveren; in de cel zetten; in stand houden; inbalsemen; inblikken; inleggen; inmaken; inpekelen; instandhouden; interneren; inzouten; isoleren; onderhouden; opslaan; opsluiten; opzouten; stand houden; vastzetten; verduurzamen
cueillir bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen afplukken; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; plukken
cumuler accumuleren; hopen; opeenhopen accumuleren; cumuleren; op bankrekening zetten; sparen; zich ophopen; zich opstapelen
empiler accumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; ophopen; opkroppen; opstapelen; zich ophopen; zich opstapelen
entasser accumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; hamsteren; oppotten; opzij leggen; potten; zich ophopen; zich opstapelen
faire des économies bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen op bankrekening zetten; sparen
ramasser bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen aannemen; aanvaarden; accepteren; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; bij elkaar vegen; bijeenrapen; bijeenzoeken; in ontvangst nemen; inzamelen; meenemen; ontvangen; ophalen; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; vergaren; verzamelen; weghalen; wegnemen
rassembler bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen bij elkaar brengen; bijeen dragen; bijeen roepen; bijeenbrengen; bijeenroepen; bijeenzoeken; concentreren; convoceren; inzamelen; op bankrekening zetten; samenbrengen; samenroepen; scharen; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen
recueillir bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen afhalen; afnemen; meenemen; oogsten; op bankrekening zetten; ophalen; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; plukken; sparen; verzamelen; weghalen; wegnemen
superposer accumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; zich ophopen; zich opstapelen
économiser bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; krom buigen; matigen; minder gebruiken; ombuigen; op bankrekening zetten; opsparen; sparen; verbuigen; zuinig zijn
épargner bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen besparen; bezuinigen; geld besparen; in acht nemen; korten; matigen; minder gebruiken; ontzien; op bankrekening zetten; opsparen; sparen; verschonen; zuinig zijn