Summary
Dutch
Detailed Translations for schoot from Dutch to French
schoot:
-
de schoot (moederschoot)
-
de schoot (baarmoeder)
-
de schoot (verschuifbare sluiting; grendel; tong; schuif)
-
de schoot (plantestekje; spruit; scheut; jonge plant; stek)
-
schoot (bovenbenen)
Translation Matrix for schoot:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bouture | jonge plant; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek | loot; scheut; spruit; stekje |
giron | moederschoot; schoot | |
glissière | grendel; schoot; schuif; tong; verschuifbare sluiting | glijbaan; glijplank |
sein | moederschoot; schoot | tiet; vrouwenborst |
utérus | baarmoeder; schoot | |
Other | Related Translations | Other Translations |
giron | bovenbenen; schoot |
Related Words for "schoot":
Wiktionary Translations for schoot:
schoot
Cross Translation:
noun
schoot
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schoot | → genoux | ↔ lap — the upper legs of a seated person |
• schoot | → écoute | ↔ sheet — rope to adjust sail |
• schoot | → écoute | ↔ Schot — Seewesen: Tau zum steuern und spannen der Segel |
• schoot | → giron | ↔ Schoß — die beim Sitzen durch Unterleib und Oberschenkel gebildete Körperpartie |
schoot form of schieten:
-
schieten (schoten lossen; vuren; afvuren; afschieten)
décharger; tirer; ouvrir le feu; faire du tir-
décharger verb (décharge, décharges, déchargons, déchargez, déchargent, déchargais, déchargait, déchargions, déchargiez, déchargaient, déchargai, déchargas, décharga, déchargâmes, déchargâtes, déchargèrent, déchargerai, déchargeras, déchargera, déchargerons, déchargerez, déchargeront)
-
tirer verb (tire, tires, tirons, tirez, tirent, tirais, tirait, tirions, tiriez, tiraient, tirai, tiras, tira, tirâmes, tirâtes, tirèrent, tirerai, tireras, tirera, tirerons, tirerez, tireront)
-
ouvrir le feu verb
-
faire du tir verb
-
Conjugations for schieten:
o.t.t.
- schiet
- schiet
- schiet
- schieten
- schieten
- schieten
o.v.t.
- schoot
- schoot
- schoot
- schoten
- schoten
- schoten
v.t.t.
- heb geschoten
- hebt geschoten
- heeft geschoten
- hebben geschoten
- hebben geschoten
- hebben geschoten
v.v.t.
- had geschoten
- had geschoten
- had geschoten
- hadden geschoten
- hadden geschoten
- hadden geschoten
o.t.t.t.
- zal schieten
- zult schieten
- zal schieten
- zullen schieten
- zullen schieten
- zullen schieten
o.v.t.t.
- zou schieten
- zou schieten
- zou schieten
- zouden schieten
- zouden schieten
- zouden schieten
en verder
- ben geschoten
- bent geschoten
- is geschoten
- zijn geschoten
- zijn geschoten
- zijn geschoten
diversen
- schiet!
- schiett!
- geschoten
- schietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
schieten (vuren)
Translation Matrix for schieten:
Related Definitions for "schieten":
Wiktionary Translations for schieten:
schieten
Cross Translation:
verb
schieten
-
een projectiel afvuren met een wapen
- schieten → tirer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schieten | → botter | ↔ boot — kick |
• schieten | → faire feu; tirer | ↔ fire — intransitive: to shoot |
• schieten | → tirer | ↔ shoot — to fire a shot |
• schieten | → tirer | ↔ shoot — to fire multiple shots |
• schieten | → tirer | ↔ shoot — to hit with a shot |