Summary


Dutch

Detailed Translations for tart from Dutch to Spanish

tarten:

Conjugations for tarten:

o.t.t.
  1. tart
  2. tart
  3. tart
  4. tarten
  5. tarten
  6. tarten
o.v.t.
  1. tartte
  2. tartte
  3. tartte
  4. tartten
  5. tartten
  6. tartten
v.t.t.
  1. heb getart
  2. hebt getart
  3. heeft getart
  4. hebben getart
  5. hebben getart
  6. hebben getart
v.v.t.
  1. had getart
  2. had getart
  3. had getart
  4. hadden getart
  5. hadden getart
  6. hadden getart
o.t.t.t.
  1. zal tarten
  2. zult tarten
  3. zal tarten
  4. zullen tarten
  5. zullen tarten
  6. zullen tarten
o.v.t.t.
  1. zou tarten
  2. zou tarten
  3. zou tarten
  4. zouden tarten
  5. zouden tarten
  6. zouden tarten
en verder
  1. ben getart
  2. bent getart
  3. is getart
  4. zijn getart
  5. zijn getart
  6. zijn getart
diversen
  1. tart!
  2. tartt!
  3. getart
  4. tartend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tarten:

NounRelated TranslationsOther Translations
fastidiar treiteren
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
fastidiar jennen; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken dwarszitten; ergeren; etteren; foppen; geringschatten; harrewarren; in de maling nemen; irriteren; klagen; lastigvallen; minachten; neerkijken op; op de zenuwen werken; op zijn hart hebben; te pakken nemen; teisteren; verachten; vervelen; vervelend doen; voor de gek houden; wegpesten; zeuren
hacer la puñeta koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
hacer rabiar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden
incordiar koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden; zemelen
irritar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
molestar koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren harrewarren; lastigvallen; molesteren; storen; teisteren; wegpesten
provocar jennen; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken aandoen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; motiveren; ontlokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; porren; provoceren; raden; souffleren; stimuleren; suggereren; teweegbrengen; toemoedigen; uitdagen; uitklokken; uitlokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten

Wiktionary Translations for tarten:


Cross Translation:
FromToVia
tarten retar; desafiar challenge — to invite someone to take part in a competition
tarten desafiar; retar dare — to defy or challenge
tarten arrostrar braverdéfier sans crainte et avec mépris ; s’opposer à.
tarten provocar; desafiar; retar provoquerinciter, exciter.