Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. inslikken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for inslikken from Dutch to Spanish

inslikken:

inslikken verb (slik in, slikt in, slikte in, slikten in, ingeslikt)

  1. inslikken (doorslikken)
  2. inslikken (rustig blijven; inhouden; beheersen)

Conjugations for inslikken:

o.t.t.
  1. slik in
  2. slikt in
  3. slikt in
  4. slikken in
  5. slikken in
  6. slikken in
o.v.t.
  1. slikte in
  2. slikte in
  3. slikte in
  4. slikten in
  5. slikten in
  6. slikten in
v.t.t.
  1. heb ingeslikt
  2. hebt ingeslikt
  3. heeft ingeslikt
  4. hebben ingeslikt
  5. hebben ingeslikt
  6. hebben ingeslikt
v.v.t.
  1. had ingeslikt
  2. had ingeslikt
  3. had ingeslikt
  4. hadden ingeslikt
  5. hadden ingeslikt
  6. hadden ingeslikt
o.t.t.t.
  1. zal inslikken
  2. zult inslikken
  3. zal inslikken
  4. zullen inslikken
  5. zullen inslikken
  6. zullen inslikken
o.v.t.t.
  1. zou inslikken
  2. zou inslikken
  3. zou inslikken
  4. zouden inslikken
  5. zouden inslikken
  6. zouden inslikken
en verder
  1. is ingeslikt
diversen
  1. slik in!
  2. slikt in!
  3. ingeslikt
  4. inslikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inslikken:

NounRelated TranslationsOther Translations
tomar beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
ingerir doorslikken; inslikken binnenkrijgen; doorslikken; innemen; medicijn innemen; opslokken; slikken; zwelgen
quedarse tranquilo beheersen; inhouden; inslikken; rustig blijven
tomar doorslikken; inslikken aanpakken; aanvatten; aanwenden; annexeren; belopen; benutten; beroeren; betrappen; betreden; bewandelen; binden; binnenkrijgen; boeien; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; raken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; te voet afleggen; toepassen; treffen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen
tragar doorslikken; inslikken binnenkrijgen; doorslikken; onbeschoft eten; opslokken; slikken; verstouwen; verstuwen; vreten; zwelgen
tragarse doorslikken; inslikken binnenkrijgen; doorslikken; opslokken; opvreten; slikken; verslinden; verzwelgen; wegslikken; zwelgen

Wiktionary Translations for inslikken:


Cross Translation:
FromToVia
inslikken tragar schlucken — durch Zusammenziehen der Muskeln im Hals und Mund in dem Magen gelangen lassen
inslikken tragar; deglutir avaler — Traductions à trier suivant le sens