Dutch

Detailed Translations for doorzetten from Dutch to Spanish

doorzetten:

doorzetten verb (zet door, zette door, zetten door, doorgezet)

  1. doorzetten (volharden; volhouden; standhouden; doorgaan)
  2. doorzetten (doordouwen)

Conjugations for doorzetten:

o.t.t.
  1. zet door
  2. zet door
  3. zet door
  4. zetten door
  5. zetten door
  6. zetten door
o.v.t.
  1. zette door
  2. zette door
  3. zette door
  4. zetten door
  5. zetten door
  6. zetten door
v.t.t.
  1. heb doorgezet
  2. hebt doorgezet
  3. heeft doorgezet
  4. hebben doorgezet
  5. hebben doorgezet
  6. hebben doorgezet
v.v.t.
  1. had doorgezet
  2. had doorgezet
  3. had doorgezet
  4. hadden doorgezet
  5. hadden doorgezet
  6. hadden doorgezet
o.t.t.t.
  1. zal doorzetten
  2. zult doorzetten
  3. zal doorzetten
  4. zullen doorzetten
  5. zullen doorzetten
  6. zullen doorzetten
o.v.t.t.
  1. zou doorzetten
  2. zou doorzetten
  3. zou doorzetten
  4. zouden doorzetten
  5. zouden doorzetten
  6. zouden doorzetten
en verder
  1. is doorgezet
  2. zijn doorgezet
diversen
  1. zet door!
  2. zet door!
  3. doorgezet
  4. doorzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorzetten:

NounRelated TranslationsOther Translations
empujar aanstoten; porren
retener houden; vasthouden
VerbRelated TranslationsOther Translations
calar doordouwen; doorzetten beginnen te snappen; bereiken; beseffen; doordringen; doorgronden; doorkrijgen; doortrekken met vloeistof; doorzien; doorzien hebben; drenken; inzien; onderkennen; penetreren in; realiseren
continuar doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden aanhouden; continueren; doorgaan; doorrijden; doorwerken; een stapje verder gaan; prolongeren; verdergaan; vervolgen; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
empujar doordouwen; doorzetten aanduwen; aanjagen; aansporen; aanzetten; aanzwiepen; dringen; duwen; een por geven; iemand van de plaats dringen; indrukken; induwen; motiveren; opdrijven; opduwen; opendrukken; openstoten; opjutten; opzwepen; porren; sterk prikkelen; stoten; verdringen; voortbewegen; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; vooruitduwen; wegjagen
filtrarse doordouwen; doorzetten afdruipen; afdruppelen; doordringen; doorsijpelen; filteren; penetreren; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken
no cesar doordouwen; doorzetten
perseverar doordouwen; doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden doorduwen
persistir doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden
retener doordouwen; doorzetten achterhouden; afhouden; beletten; ervanaf houden; geen afstand doen van; houden; inhouden; onthouden; opnemen; opslaan; wachten; weerhouden
tener constancia y tenacidad doordouwen; doorzetten doorduwen