Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. duchten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for duchten from Dutch to Spanish

duchten:

Conjugations for duchten:

o.t.t.
  1. ducht
  2. ducht
  3. ducht
  4. duchten
  5. duchten
  6. duchten
o.v.t.
  1. duchtte
  2. duchtte
  3. duchtte
  4. duchtten
  5. duchtten
  6. duchtten
v.t.t.
  1. heb geducht
  2. hebt geducht
  3. heeft geducht
  4. hebben geducht
  5. hebben geducht
  6. hebben geducht
v.v.t.
  1. had geducht
  2. had geducht
  3. had geducht
  4. hadden geducht
  5. hadden geducht
  6. hadden geducht
o.t.t.t.
  1. zal duchten
  2. zult duchten
  3. zal duchten
  4. zullen duchten
  5. zullen duchten
  6. zullen duchten
o.v.t.t.
  1. zou duchten
  2. zou duchten
  3. zou duchten
  4. zouden duchten
  5. zouden duchten
  6. zouden duchten
diversen
  1. ducht!
  2. ducht!
  3. geducht
  4. duchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for duchten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
acobardarse por duchten beducht zijn; bezorgd wezen; in zorg zijn; terugschrikken voor
arredrarse ante duchten bezorgd wezen; ertegen opzien; in zorg zijn; opzien tegen; tegen iets opkijken; terugschrikken voor
estar preocupado duchten beducht zijn; bezorgd wezen; bezorgd zijn; in zorg zijn
experimentar miedo duchten
temer duchten angst hebben; bang zijn; bezorgd wezen; in zorg zijn; terugschrikken voor; vrees koesteren; vrezen
tener miedo duchten angst hebben; bang zijn; beducht zijn; bezorgd wezen; in zorg zijn; terugschrikken voor; vrees koesteren; vrezen

Wiktionary Translations for duchten:


Cross Translation:
FromToVia
duchten temer fürchten — (transitiv), etwas fürchten: etwas achten, vor etwas Ehrfurcht haben
duchten temer craindre — Envisager quelqu’un ou quelque chose comme nuisible ou dangereux.
duchten temer redouter — Craindre fort.