Dutch
Detailed Translations for fusilleren from Dutch to Spanish
fusilleren:
-
fusilleren
-
fusilleren (doodschieten; afschieten; afknallen)
fusilar; matar a tiros; matar; asesinar; matar de un tiro-
fusilar verb
-
matar a tiros verb
-
matar verb
-
asesinar verb
-
matar de un tiro verb
-
Conjugations for fusilleren:
o.t.t.
- fusilleer
- fusilleert
- fusilleert
- fusilleren
- fusilleren
- fusilleren
o.v.t.
- fusilleerde
- fusilleerde
- fusilleerde
- fusilleerden
- fusilleerden
- fusilleerden
v.t.t.
- heb gefusilleerd
- hebt gefusilleerd
- heeft gefusilleerd
- hebben gefusilleerd
- hebben gefusilleerd
- hebben gefusilleerd
v.v.t.
- had gefusilleerd
- had gefusilleerd
- had gefusilleerd
- hadden gefusilleerd
- hadden gefusilleerd
- hadden gefusilleerd
o.t.t.t.
- zal fusilleren
- zult fusilleren
- zal fusilleren
- zullen fusilleren
- zullen fusilleren
- zullen fusilleren
o.v.t.t.
- zou fusilleren
- zou fusilleren
- zou fusilleren
- zouden fusilleren
- zouden fusilleren
- zouden fusilleren
en verder
- ben gefusilleerd
- bent gefusilleerd
- is gefusilleerd
- zijn gefusilleerd
- zijn gefusilleerd
- zijn gefusilleerd
diversen
- fusilleer!
- fusilleert!
- gefusilleerd
- fusilleerd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for fusilleren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
matar | afknallen; doden; van kant maken | |
matar a tiros | doodschieten; neerleggen; neerschieten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
asesinar | afknallen; afschieten; doodschieten; fusilleren | afmaken; afslachten; doden; moorden; neerhalen; neersabelen; om het leven brengen; ombrengen; vermoorden |
fusilar | afknallen; afschieten; doodschieten; fusilleren | |
matar | afknallen; afschieten; doodschieten; fusilleren | afmaken; afslachten; doden; doodmaken; doodslaan; executeren; liquideren; moorden; neerhalen; neersabelen; om het leven brengen; ombrengen; slachten; smashen; ter dood brengen; terechtstellen; van kant maken; vermoorden |
matar a tiros | afknallen; afschieten; doodschieten; fusilleren | naar beneden schieten; neerhalen; neersabelen; neerschieten; overhoopschieten |
matar de un tiro | afknallen; afschieten; doodschieten; fusilleren | neerhalen; neersabelen |