Summary
Dutch
Detailed Translations for zwemmen from Dutch to Spanish
zwemmen:
Conjugations for zwemmen:
o.t.t.
- zwem
- zwemt
- zwemt
- zwemmen
- zwemmen
- zwemmen
o.v.t.
- zwom
- zwom
- zwom
- zwommen
- zwommen
- zwommen
v.t.t.
- heb gezwommen
- hebt gezwommen
- heeft gezwommen
- hebben gezwommen
- hebben gezwommen
- hebben gezwommen
v.v.t.
- had gezwommen
- had gezwommen
- had gezwommen
- hadden gezwommen
- hadden gezwommen
- hadden gezwommen
o.t.t.t.
- zal zwemmen
- zult zwemmen
- zal zwemmen
- zullen zwemmen
- zullen zwemmen
- zullen zwemmen
o.v.t.t.
- zou zwemmen
- zou zwemmen
- zou zwemmen
- zouden zwemmen
- zouden zwemmen
- zouden zwemmen
diversen
- zwem!
- zwemt!
- gezwommen
- zwemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zwemmen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
natación | zwemmen; zwemsport | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bañarse | zwemmen | baden; een bad nemen |
Related Definitions for "zwemmen":
Wiktionary Translations for zwemmen:
zwemmen
Cross Translation:
verb
-
zich gecoördineerd door het water voortbewegen
- zwemmen → nadar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zwemmen | → nadar | ↔ swim — move through water |
• zwemmen | → natación | ↔ swimming — human activity of moving oneself through water |
• zwemmen | → nadar | ↔ schwimmen — (intransitiv) sich aus eigener Kraft auf oder in einer Flüssigkeit fortbewegen |
• zwemmen | → flotar | ↔ schwimmen — (intransitiv) von einer Flüssigkeit auf der Oberfläche getragen werden |
• zwemmen | → nadar | ↔ nager — Se déplacer dans l'eau par le mouvement de... (Sens général) |