Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. beheersing:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for beheersing from Dutch to English

beheersing:

beheersing [de ~ (v)] noun

  1. de beheersing (mate van bekwaamheid)
    the command; the control
  2. de beheersing (zelfbeheersing; controle)
    the control; the restraint; the composure; the self-control; the cool

Translation Matrix for beheersing:

NounRelated TranslationsOther Translations
command beheersing; mate van bekwaamheid aanvoeren; aanvoering; aanwijzing; autoriteit; bevel; bevelschrift; commando; consigne; dienstorder; dwangbevel; gebod; gezag; heerschappij; instructie; leiding; macht; opdracht; oppperbevel; order; taak; voorgaan; voorschrift
composure beheersing; controle; zelfbeheersing gelijkmatigheid; gelijkmoedigheid; gemoedsrust; gerustheid; kalmte; onverstoorbaarheid; rust; sereniteit
control beheersing; controle; mate van bekwaamheid; zelfbeheersing afstelknop; beheer; bescherming; bestrijding; besturing; besturingselement; bewaking; controle; hoede; surveillance; toezicht; voogdij; zeggenschap; zorg
cool beheersing; controle; zelfbeheersing afkoeling; afstandelijkheid; frisheid; gereserveerdheid; kilte; koelheid; koelte; kou; koude; verkoeling
restraint beheersing; controle; zelfbeheersing bedeesdheid; bedwang; beperkte mate van vrijheid; gereserveerdheid; geslotenheid; gevangen zetten; opsluiting; schroom; schuwheid; terughoudendheid; timiditeit; verlegenheid; vrijheidsbeperking
self-control beheersing; controle; zelfbeheersing
VerbRelated TranslationsOther Translations
command aanvoeren; besturen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; opdragen; verordenen; verordonneren; voorzitten
control bedaren; bedwingen; beheersen; bekijken; beproeven; beteugelen; bezichtigen; controleren; examineren; in bedwang houden; inbinden; inspecteren; intomen; keuren; manipuleren; matigen; onder gezag brengen; onderwerpen; onderzoeken; overhoren; schouwen; temmen; testen; toetsen; zich bedwingen
cool afkoelen; bekoelen; koel worden; koelen; verkillen; verkoelen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
cool afstandelijk; bedaard; flegmatisch; fris; frisjes; gaaf; gelijkmoedig; kalm; koel; koud; luchtig; mieters; nuchter; onderkoeld; rustig; schitterend; stressbestendig; tof; zakelijk

Wiktionary Translations for beheersing:

beheersing
noun
  1. authority