Summary


Dutch

Detailed Translations for herberg from Dutch to English

herberg:

herberg [de ~] noun

  1. de herberg (logement; gasthuis)
    the guest house; the accommodation
    the inn
    – a hotel providing overnight lodging for travelers 1
    • inn [the ~] noun
    the hotel
    – a building where travelers can pay for lodging and meals and other services 1
  2. de herberg (hotel)
    the hotel; the hotel business
  3. de herberg (café-hotel)
    the tavern; the public house
    the pub
    – tavern consisting of a building with a bar and public rooms; often provides light meals 1
    • pub [the ~] noun

Translation Matrix for herberg:

NounRelated TranslationsOther Translations
accommodation gasthuis; herberg; logement accommodatie; behuizing; huisvesting; kwartier; onderbrenging; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats
guest house gasthuis; herberg; logement pension
hotel gasthuis; herberg; hotel; logement
hotel business herberg; hotel hotelbedrijf; hotellerie; hotelmaatschappij; hotelwezen
inn gasthuis; herberg; logement bar; boerenherberg; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne; uitspanning
pub café-hotel; herberg bar; biercafé; buitencafé; café; dorpscafé; knijp; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
public house café-hotel; herberg dorpscafé; knijp; uitspanning
tavern café-hotel; herberg bar; café; knijp; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne; uitspanning

Related Words for "herberg":


Wiktionary Translations for herberg:

herberg
noun
  1. een eenvoudig hotel
    • herberginn
herberg
noun
  1. lodging
  2. an affordable overnight lodging place

Cross Translation:
FromToVia
herberg inn; guesthouse auberge — Maison où l’on trouve la table et le lit en payant
herberg hostel; inn; posada posada — Auberge, relais de campagne

herberg form of herbergen:

herbergen verb (herberg, herbergt, herbergde, herbergden, geherbergd)

  1. herbergen (iemand huisvesten; accommoderen; onderbrengen; )
    to accommodate; to lodge
    – provide housing for 1
    • accommodate verb (accommodates, accommodated, accommodating)
    • lodge verb (lodges, lodged, lodging)
      • We are lodging three foreign students this semester1
    to house
    – provide housing for 1
    • house verb (houses, housed, housing)
      • The immigrants were housed in a new development outside the town1
    to shelter
    – provide shelter for 1
    • shelter verb (shelters, sheltered, sheltering)
      • After the earthquake, the government could not provide shelter for the thousands of homeless people1
    to take in to the house
  2. herbergen (iemand onderdak verlenen; onderdak verschaffen; plaatsen; )
    to place; accomodate someone; to lodge; to board; to shelter; to station; offer someone lodges

Conjugations for herbergen:

o.t.t.
  1. herberg
  2. herbergt
  3. herbergt
  4. herbergen
  5. herbergen
  6. herbergen
o.v.t.
  1. herbergde
  2. herbergde
  3. herbergde
  4. herbergden
  5. herbergden
  6. herbergden
v.t.t.
  1. heb geherbergd
  2. hebt geherbergd
  3. heeft geherbergd
  4. hebben geherbergd
  5. hebben geherbergd
  6. hebben geherbergd
v.v.t.
  1. had geherbergd
  2. had geherbergd
  3. had geherbergd
  4. hadden geherbergd
  5. hadden geherbergd
  6. hadden geherbergd
o.t.t.t.
  1. zal herbergen
  2. zult herbergen
  3. zal herbergen
  4. zullen herbergen
  5. zullen herbergen
  6. zullen herbergen
o.v.t.t.
  1. zou herbergen
  2. zou herbergen
  3. zou herbergen
  4. zouden herbergen
  5. zouden herbergen
  6. zouden herbergen
en verder
  1. ben geherbergd
  2. bent geherbergd
  3. is geherbergd
  4. zijn geherbergd
  5. zijn geherbergd
  6. zijn geherbergd
diversen
  1. herberg!
  2. herbergt!
  3. geherbergd
  4. herbergend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for herbergen:

NounRelated TranslationsOther Translations
board aandeel; beheer; bestuur; deel; directie; hoofdbestuur; kostgeld; lat; legbord; leiding; part; schroot; smalle plank
house bedrijf; coöperatie; firma; handelsbedrijf; handelshuis; huis; maatschap; maatschappij; onderneming; optrekje; pand; perceel; residentie; sterrenbeeld; stulp; thuis; vennootschap; verblijf; woning; woonhuis
lodge loge; schouwburgplaats; vrijmetselaarsloge
place gebied; gewest; gouw; hoek; landstreek; locatie; navigatieplaats; oord; plaats; plek; regio; stekkie; streek
shelter abri; accommodatie; asiel; behuizing; bescherming; beschutting; hospitium; huisvesting; kwartier; luwte; onderdak; onderkomen; opvangcentrum; protectie; schuilhoek; schuilhol; schuilkelder; schuilplaats; stek; tehuis; toevlucht; toevluchtshaven; toevluchtsoord; verblijfplaats; vrijplaats; wachthuisje; wijkplaats
station standoord; station
VerbRelated TranslationsOther Translations
accommodate accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen
accomodate someone herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
board herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen emballeren; enteren; inpakken; inwikkelen; kartonneren; verpakken
house accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen
lodge accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; plaatsen inwonen; leven; logeren; resideren; verblijven; wonen
offer someone lodges herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
place herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen aanbrengen; aanleggen; bijzetten; deponeren; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; plaatsen; situeren; stationeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
shelter accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; plaatsen schuilen; toevluchten; uitwijken; wegkruipen
station herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen
take in to the house accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen

Related Words for "herbergen":


Wiktionary Translations for herbergen:

herbergen
verb
  1. huisvesten
  2. tot verblijf dienen
  3. bevatten
herbergen
verb
  1. to supply with a room or place to sleep in for a time
  2. to provide housing for

Cross Translation:
FromToVia
herbergen host hébergerrecevoir chez soi, loger et nourrir.