Dutch

Detailed Translations for dienst from Dutch to English

dienst:

dienst [de ~ (m)] noun

  1. de dienst (mis; kerkviering)
    the worship; the mass; the Mass; the service
  2. de dienst (instituut)
    the institution; the service
  3. de dienst (voorkomendheid; gedienstige handeling; gedienstigheid)
    the compliance; the courtesy; the modesty; the subservience; the complaisance; the kindness
  4. de dienst (dienstplicht)

dienst [de ~ (m)] noun

  1. de dienst (gunst)
    the favour; the service; the grace; the support; the patronage; the goodwill; the mass; the boon; the favor

Translation Matrix for dienst:

NounRelated TranslationsOther Translations
Mass dienst; kerkviering; mis
boon dienst; gunst gezegende toestand; heil; voorspoed; zaligheid; zegen; zegenen; zegening
complaisance dienst; gedienstige handeling; gedienstigheid; voorkomendheid dienstbaarheid; dienstvaardigheid; gedienstigheid; meegaandheid; volgzaamheid
compliance dienst; gedienstige handeling; gedienstigheid; voorkomendheid compliance; consideratie; dienstbaarheid; dienstvaardigheid; gedienstigheid; inschikkelijkheid; meegaandheid; naleving; toegeeflijkheid; volgzaamheid
courtesy dienst; gedienstige handeling; gedienstigheid; voorkomendheid beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; gunstige gezindheid; welgemanierdheid; welwillendheid
favor dienst; gunst begunstiging; bevoorrechting
favour dienst; gunst begunstiging; bevoorrechting
goodwill dienst; gunst aardigheid; goodwill; handelszaak; vriendelijkheid
grace dienst; gunst bidden; gebed; genade; goedgunstigheid; gratie; pardon; vergeving; vergiffenis; verschoning; welwillendheid
institution dienst; instituut corporatie; handelsmaatschappij; handelsonderneming; handelsvennootschap; handelsvereniging; internaat; kostschool; onderneming; orgaan; pensionaat; zintuig
kindness dienst; gedienstige handeling; gedienstigheid; voorkomendheid aardigheid; clementie; compassie; goedertierenheid; goedgunstigheid; goedwillendheid; gratie; liefheid; mildheid; vriendelijkheid; welwillendheid; zachtaardigheid; zoetheid
mass dienst; gunst; kerkviering; mis berg; grote hoeveelheid; hoop; massa; overvloed
military service dienst; dienstplicht militaire dienst
modesty dienst; gedienstige handeling; gedienstigheid; voorkomendheid bescheidenheid; degelijkheid; deugdelijkheid; deugdzaamheid; eerbaarheid; gematigdheid; ingetogenheid; matigheid; pretentieloosheid; stemmigheid; zedigheid
national service dienst; dienstplicht dienstplicht; militaire dienst
patronage dienst; gunst bescherming; clientèle; cliënteel; klandizie; klanten; klantenkring; mecenaat; protectie
service dienst; gunst; instituut; kerkviering; mis bediening; diensten; herstelling van materiaal; kuising; onderhoudsbeurt; opdienen; opruiming; reinigen; reiniging; revisie; schoonmaak; schoonmaken; serveren; service; serviceverlening; uitserveren; verpleging; verschaffing; verzorging; voorziening; zorg; zuivering
subservience dienst; gedienstige handeling; gedienstigheid; voorkomendheid bescheidenheid; dienstbaarheid; dienstvaardigheid; gedienstigheid; nederigheid; onderdanigheid; onderworpenheid
support dienst; gunst aanhangen; aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanvuren; assistentie; bijstand; dienstbetoon; driepoot; houvast; hulpbetoon; kost; medewerking; onderbouwing; onderhoud; onderhoudsgeld; onderstel; ondersteuning; opwekking; poot; rugsteun; schoorbalk; schraagpijler; schuinse steunbalk; sokkel; staander; steun; steunbalk; stimulans; stimuleren; stut; stutbalk; support; toejuichen; voedsel; voet; voetstuk; zuilvoet
worship dienst; kerkviering; mis aanbidden; eerbied; eerbiedigen; prijzen; roemen; verering; verheerlijken; verheerlijking; verheffen
VerbRelated TranslationsOther Translations
favor begunstigen; bevoordelen; bevoorrechten; iemand begunstigen; voorrechten toekennen; voorschuiven; voortrekken
favour begunstigen; bevoordelen; bevoorrechten; iemand begunstigen; voorrechten toekennen; voorschuiven; voortrekken
grace opluisteren
service van dienst zijn
support aanmoedigen; activeren; behouden; bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; bezielen; bijspringen; bijvallen; dragen; financieel steunen; financieren; goedkeuren; homologeren; in stand houden; instemmen; meehelpen; met palen stutten; onderhouden; ondersteunen; oppeppen; opwekken; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stimuleren; stutten; van mening zijn; voorstaan
worship aanbidden; adoreren; bidden tot; verafgoden
ModifierRelated TranslationsOther Translations
service dienstverlenend; dienstverlenende

Related Definitions for "dienst":

  1. afdeling met een bepaalde taak1
    • de technische dienst controleert de machine1
  2. de tijd dat je als soldaat in het leger bent1
    • hij moet volgend jaar in dienst1
  3. de tijd waarin je moet werken1
    • ik heb vanavond late dienst1
  4. het helpen van iemand1
    • hiermee bewijs je me een grote dienst1

Wiktionary Translations for dienst:

dienst
noun
  1. beroep|nld dienst, een eenheid voor werktijd, zoals bij ploegendienst
  2. kerkdienst
dienst
noun
  1. ceremonial service
  2. administrative unit
  3. Mass; church service
  4. deed in which help is voluntarily provided
  5. economics: work performed

Cross Translation:
FromToVia
dienst service Service — ausführende Tätigkeit an Kunden durch eine gastronomische Fachkraft
dienst service ServiceDienstleistung
dienst service; facility; attendance; function; job; office; post; capacity; position office — Fonction, emploi
dienst service; facility; attendance; crockery set; set; section; branch; chapter; function; job; office; post; capacity; position serviceétat, fonctions, devoirs de quelqu’un qui servir une personne ou une collectivité.

External Machine Translations:

Related Translations for dienst