Dutch
Detailed Translations for bezorgen from Dutch to English
bezorgen:
-
bezorgen (aanleveren; leveren; brengen; afleveren; overhandigen; toeleveren)
to deliver; to provide; to supply; to bring; to send; to furnish; put up for shipment; to bring around; to ship-
put up for shipment verb
-
bezorgen (thuisbezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen)
to deliver; to bring; to supply; to provide; to bring around; to hand over to; to furnish; to send; to ship; to send round; to give -
bezorgen (thuisbezorgen; bestellen; brengen; afgeven; afleveren; overhandigen)
Conjugations for bezorgen:
o.t.t.
- bezorg
- bezorgt
- bezorgt
- bezorgen
- bezorgen
- bezorgen
o.v.t.
- bezorgde
- bezorgde
- bezorgde
- bezorgden
- bezorgden
- bezorgden
v.t.t.
- heb bezorgd
- hebt bezorgd
- heeft bezorgd
- hebben bezorgd
- hebben bezorgd
- hebben bezorgd
v.v.t.
- had bezorgd
- had bezorgd
- had bezorgd
- hadden bezorgd
- hadden bezorgd
- hadden bezorgd
o.t.t.t.
- zal bezorgen
- zult bezorgen
- zal bezorgen
- zullen bezorgen
- zullen bezorgen
- zullen bezorgen
o.v.t.t.
- zou bezorgen
- zou bezorgen
- zou bezorgen
- zouden bezorgen
- zouden bezorgen
- zouden bezorgen
diversen
- bezorg!
- bezorgt!
- bezorgd
- bezorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezorgen:
Synonyms for "bezorgen":
Antonyms for "bezorgen":
Related Definitions for "bezorgen":
Wiktionary Translations for bezorgen:
bezorgen
Cross Translation:
verb
bezorgen
-
iemand iets ~: bij iemand aan huis afleveren
- bezorgen → deliver
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezorgen | → bring; take; fetch; get; lower; take along; convene; lead | ↔ amener — mener d’un lieu à un autre. |
• bezorgen | → bring; take; fetch | ↔ apporter — porter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé. |