Summary
Dutch
Detailed Translations for dwalen from Dutch to English
dwalen:
-
dwalen
Conjugations for dwalen:
o.t.t.
- dwaal
- dwaalt
- dwaalt
- dwalen
- dwalen
- dwalen
o.v.t.
- dwaalde
- dwaalde
- dwaalde
- dwaalden
- dwaalden
- dwaalden
v.t.t.
- heb gedwaald
- hebt gedwaald
- heeft gedwaald
- hebben gedwaald
- hebben gedwaald
- hebben gedwaald
v.v.t.
- had gedwaald
- had gedwaald
- had gedwaald
- hadden gedwaald
- hadden gedwaald
- hadden gedwaald
o.t.t.t.
- zal dwalen
- zult dwalen
- zal dwalen
- zullen dwalen
- zullen dwalen
- zullen dwalen
o.v.t.t.
- zou dwalen
- zou dwalen
- zou dwalen
- zouden dwalen
- zouden dwalen
- zouden dwalen
en verder
- ben gedwaald
- bent gedwaald
- is gedwaald
- zijn gedwaald
- zijn gedwaald
- zijn gedwaald
diversen
- dwaal!
- dwaalt!
- gedwaald
- dwalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for dwalen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
wander | dwalen | aan de zwerf zijn; om zich heen kijken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; rondzwerven; struinen; zwalken; zwerven |
Wiktionary Translations for dwalen:
dwalen
Cross Translation:
verb
-
wander freely
-
to wander from a direct course
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dwalen | → migrate; move | ↔ wandern — (häufig, in regelmäßigen Abständen) den Aufenthaltsort wechseln |
• dwalen | → roam; wander; stray | ↔ errer — vaguer de côté et d’autre, aller çà et là. |
• dwalen | → roam; wander; stray | ↔ vaguer — errer çà et là, aller de côté et d’autre à l’aventure. |