Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. ambacht:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ambacht from Dutch to English

ambacht:

ambacht [het ~] noun

  1. het ambacht (métier; stiel; vak)
    the craft; the metier; the profession; the métier
  2. het ambacht (werk; arbeid; taak; )
    the work; the job
    • work [the ~] noun
    • job [the ~] noun

Translation Matrix for ambacht:

NounRelated TranslationsOther Translations
craft ambacht; métier; stiel; vak ambachtsgilde; beroepsorganisatie; bond; boot; broederschap; club; georganiseerd gezelschap; gilde; metier; orde; organisatie; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; unie; vaartuig; vakgenootschap; vereniging
job ambacht; arbeid; bezigheid; inspanning; taak; vak; werk; werkzaamheid aanstelling; aanvraag; ambt; arbeidsplaats; baan; baantje; benoeming; beroep; betrekking; contract; dienstbetrekking; functie; installatie; job; karweitje; klusje; positie; taak; vak; werk; werkkring; werkplek
metier ambacht; métier; stiel; vak
métier ambacht; métier; stiel; vak metier
profession ambacht; métier; stiel; vak ambt; beroep; metier; professie; vak; werk
work ambacht; arbeid; bezigheid; inspanning; taak; vak; werk; werkzaamheid ageren; arbeid; beroep; bezigheid; handelen; job; karwei; vak; werk; werkzaamheden
VerbRelated TranslationsOther Translations
work arbeiden; handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; uit werken gaan; werken; werkzaam zijn; wrochten

Related Words for "ambacht":

  • ambachten

Wiktionary Translations for ambacht:

ambacht
noun
  1. een handwerkvak dat vaak aanzienlijke vaardigheden vereist
ambacht
noun
  1. trade requiring skill of hand
  2. people who perform a particular kind of skilled work

Cross Translation:
FromToVia
ambacht craft industry; arts and crafts; handicraft artisanatensemble des questions relatif à la situation des artisans.
ambacht profession; occupation; handicraft; trade; craft; living métierprofession.