Dutch

Detailed Translations for aanmaanden from Dutch to German

aanmanen:

aanmanen verb (maan aan, maant aan, maande aan, maanden aan, aangemaand)

  1. aanmanen (aanmanen tot een verplichting; sommeren; manen)
    mahnen; auffordern; ermahnen; anmahnen; fordern
    • mahnen verb (mahne, mahnst, mahnt, mahnte, mahntet, gemahnt)
    • auffordern verb (fordere auf, forderst auf, fordert auf, forderte auf, fordertet auf, aufgefordert)
    • ermahnen verb (ermahne, ermahnst, ermahnt, ermahnte, ermahntet, ermahnt)
    • anmahnen verb
    • fordern verb (fordre, forderst, fordert, forderte, fordertet, gefordert)

Conjugations for aanmanen:

o.t.t.
  1. maan aan
  2. maant aan
  3. maant aan
  4. manen aan
  5. manen aan
  6. manen aan
o.v.t.
  1. maande aan
  2. maande aan
  3. maande aan
  4. maanden aan
  5. maanden aan
  6. maanden aan
v.t.t.
  1. heb aangemaand
  2. hebt aangemaand
  3. heeft aangemaand
  4. hebben aangemaand
  5. hebben aangemaand
  6. hebben aangemaand
v.v.t.
  1. had aangemaand
  2. had aangemaand
  3. had aangemaand
  4. hadden aangemaand
  5. hadden aangemaand
  6. hadden aangemaand
o.t.t.t.
  1. zal aanmanen
  2. zult aanmanen
  3. zal aanmanen
  4. zullen aanmanen
  5. zullen aanmanen
  6. zullen aanmanen
o.v.t.t.
  1. zou aanmanen
  2. zou aanmanen
  3. zou aanmanen
  4. zouden aanmanen
  5. zouden aanmanen
  6. zouden aanmanen
diversen
  1. maan aan!
  2. maant aan!
  3. aangemaand
  4. aanmanende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanmanen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anmahnen aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren
auffordern aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren dagen; ontbieden; oproepen; sommeren; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
ermahnen aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; doen denken aan; gispen; herinneren; iemand aansporen; laken; manen; nadragen; niet vergeten; onthouden; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; waarschuwen
fordern aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren aanspraak maken op; aanvragen; eisen; inmanen; invorderen; ontbieden; opeisen; oproepen; opvorderen; opvragen; rekwireren; rekwisiteren; sommeren; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vorderen; vragen
mahnen aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren doen denken aan; herinneren; iemand aansporen; manen; niet vergeten; ontbieden; onthouden; oproepen; sommeren