Summary
Dutch to German: more detail...
- kleven:
-
Wiktionary:
- kleven → kleben
- kleven → kleben, dicht auffahren, drängeln, fahren ohne Sicherheitsabstand, leimen
Dutch
Detailed Translations for kleven from Dutch to German
kleven:
-
kleven (iets vastkleven; plakken; vastlijmen)
-
kleven (aan elkaar kleven; plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken)
Conjugations for kleven:
o.t.t.
- kleef
- kleeft
- kleeft
- kleven
- kleven
- kleven
o.v.t.
- kleefde
- kleefde
- kleefde
- kleefden
- kleefden
- kleefden
v.t.t.
- ben gekleefd
- bent gekleefd
- is gekleefd
- zijn gekleefd
- zijn gekleefd
- zijn gekleefd
v.v.t.
- was gekleefd
- was gekleefd
- was gekleefd
- waren gekleefd
- waren gekleefd
- waren gekleefd
o.t.t.t.
- zal kleven
- zult kleven
- zal kleven
- zullen kleven
- zullen kleven
- zullen kleven
o.v.t.t.
- zou kleven
- zou kleven
- zou kleven
- zouden kleven
- zouden kleven
- zouden kleven
en verder
- heb gekleefd
- hebt gekleefd
- heeft gekleefd
- hebben gekleefd
- hebben gekleefd
- hebben gekleefd
diversen
- kleef!
- kleeft!
- gekleefd
- klevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
kleven (lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen)
Translation Matrix for kleven:
Wiktionary Translations for kleven:
kleven
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) met een lijm bevestigen
- kleven → kleben
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kleven | → kleben | ↔ adhere — To stick fast or cleave |
• kleven | → kleben | ↔ stick — to glue; to adhere (transitive) |
• kleven | → kleben | ↔ stick — to become attached, to adhere (intransitive) |
• kleven | → dicht auffahren; drängeln; fahren ohne Sicherheitsabstand | ↔ tailgate — drive dangerously close behind another vehicle |
• kleven | → kleben; leimen | ↔ coller — joindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle. |